Kant, overluid denkende.
Er zijn menschen, die de gewoonte hebben, overluid te denken, wanneer zij alleen zijn; eenigen zelfs, die dezelve zoo ver drijven, dat hun dit somwijlen in het bijzijn van anderen gebeurt. Eene levendige verbeelding en diep gevoel zijn daarvan gemeenlijk de oorzaak. Den vermaarden kant was deze gewoonte bijzonder eigen. Zoo bevond hij zich, in zijnen ouderdom, eens in een gezelschap, waar het onderhoud kwijnde, zoodat men ten laatste slechts enkele woorden vernam. Dit verdroot den ouden man geweldig; en, gewoon hardop te denken, zeide hij op ééns, te midden eener lange pauze, tot zichzelven, doch hoorbaar voor elkeen: ‘Mijn God, wat is dit een vervelend gezelschap!’ - Een schaterend gelach over deze onverwachte openhartigheid, die het gevoel van elk luide uitsprak, bragt eensklaps leven in den ganschen kring, en verdreef de kwijning, welke dezen naïven uitroep had te weeg gebragt.
In de mathematische noot, bl. 313 van het Mengelwerk voor Junij, gelieve de lezer regel 21 en 22 aldus te verbeteren:
en xo" = ag×1/nψ" / 1/nψ"+ψ" = ag×1/n / 1/n+1
xo" = ag / 1+n en xo" = xλ
En bl. 366, reg. 15, staat voeren, lees vloeren.