prikkelende middelen, vier weken lang open, waarna ik ze liet digtgaan. De knaap blees gezond.
Zorgvuldig heb ik, bij alle mijne lijders aan dit ontzettend ongeval, dagelijks naar de blaasjes gezocht, welke zich, volgens de waarneming des Heeren marochetti, tot afscheiding van het vergift der dolheid, onder de tong zouden vertoonen; maar ik vond daarvan nimmer eenig spoor. Eenmaal, wel is waar, heb ik dezelve, acht dagen nadat de lijder gebeten was, waargenomen; maar zulke blaasjes, als zich daar vertoonden, zag ik meermalen bij niet gebetenen. Genoemden lijder gaf ik bloed te drinken, en liet die blaasjes onaangeraakt; hij leeft nog heden, na verloop van verscheidene jaren, en is volkomen gezond. Bij andere niet gebetene personen hadden deze lymphatieke gezwelletjes, die verdwenen en terugkwamen, op den gezondheidstoestand in 't geheel geenen invloed. (Deze mijne waarneming kan de Geneesheer bij den Staf, afanasyew, mede getuigen.)
Naardien het bloed van het hoen, van de eend, of der overige warmbloedige dieren, waarvan men zich tot dit einde bedient, ligt stolt, wanneer het in eenig koud vaatwerk wordt opgevangen, zoo moet men zulks voorkomen. Ik giet gemeenlijk een' eetlepel vol flaauwen wijn of verdunden brandewijn in een' theekop, en houd denzelven zoo lang in heet water, tot dat de wijn laauw is; vervolgens laat ik het warme bloed uit het geslagte dier terstond in den wijn vlieten. Dit mengsel wordt met een' gewarmden theelepel zoo lang omgeroerd, tot dat de kop ruim half vol is, en dan den lijder onmiddellijk toegereikt, om schielijk op te drinken. Het is niet kwaad, daarop een weinig water toe te dienen, om den bloedsmaak te verdrijven, die echter door de bijvoeging des wijns reeds verminderd wordt.