denzulken, die den Heiland liefhebben, naar de uitspraak van dien Heiland zelven, voortaan zijn? Ephraïm is vergesellet met de afgoden; laat hem varen. Wijckt af van desulcke, die een verdorven verstant hebben, ende van de waerheyt berooft zijn. (Hozea IV:17. 1 Tim. IV:5.) Ja, hem laten wij varen; van hem willen wij afwijken,’ enz.
Als een verlicht Christen en echt Protestant, die in den Bijbel te huis is, als een wijsgeerig menschenkenner en beoefenaar der geschiedenis, heeft wiselius met fiksche hand de pen gevoerd, en, slag op slag, da costa's onwetendheid, of dwaling, of verdraaijing, of boozen geest ten toon gesteld. Zijn betoog is krachtig, somwijlen scherp, maar van de verwaandheid en hatelijkheid van da costa even verre verwijderd, als het zich door ware geleerdheid en bondigheid hoog boven zijne diarrhoea verborum verheft. De voornaamste punten van da costa's Sadduceën worden meesterlijk behandeld, zoo dat ook de beoefenaar der wetenschap den bekwamen Schrijver voor menige zaak- en belangrijke aanwijzing en mededeeling dank verschuldigd is, en er niet aan getwijfeld kan worden, of elk verstandige zal hier, meer dan elders, een voldoend tegengift tegen het Sadduceïsmus van da costa vinden, en deze zelf, konde hij er toe komen om dit geschrift te lezen en te overwegen met een ootmoedig hart, zich schamen voor God en den Heiland, en de eerste vraag, die Paulus deed bij zijnen overgang uit het Jodendom, zoude zijne anti-Christelijke bemoeijingen vervangen: Heer! wat wilt gij, dat ik doen zal?
Jammer, dat dit meesterlijk geschrift niet, in meer geregelde orde, da costa's dwalingen en drogredenen in eenige hoofdzaken aangewezen en wederlegd heeft, en de geheele houding van hetzelve het niet voor allen bruikbaar maakt. Mogt eene daartoe geschikte hand het vereenvoudigen, weglatende wat alleen voor geleerden is, waartoe wij niet brengen de Rabbijnsche spreuken, hier zoo juist ter beschaming van da costa dienende, noch de