| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Nieuwe Leerredenen, door I.J. Dermout, Hofprediker van Z.M. den Koning der Nederlanden en Predikant te 's Gravenhage. In 's Gravenhage, bij de Wed. J. Allart en Comp. 1823. In gr. 8vo. 295 Bl. f 3-:
Zoo het vox viva praestat (hooren gaat voor lezen) ooit grond heeft, het is, dunkt ons, bij leerredenen. Het oogmerk van den kerkgang, de voorbereiding van gezang en gebed, de kinderlijke stemming van het gemoed, dat niet dan troost of stichting zoekt, de mededeeling van aandacht en gevoel onder eene opgewekte schare, zetten aan de voordragt, van eenen beminden en welsprekenden leeraar vooral, eene zalving bij, en doen hem eenen gereeden ingang vinden, waarop de uitgever van leerredenen bezwaarlijk kan hopen. Wanneer ons, in het bijzonder, deze uitgegevene stukken ter recensie worden in handen gesteld, om het publiek, ten aanzien van den inhoud, de strekking en meerdere of mindere waarde derzelven, eenigzins voor te lichten, dan is het bezwaarlijk, die gunstige stemming (voor het werk des predikers) te behouden, welke ons alles bijna met gelijk genoegen, en dikwijls met zekere geestdrift, doet ontvangen. Deze waarheid, bij ons althans op ondervinding gegrond, moge als eene verschooning bij den welsprekenden en door ons zeer hoog geachten dermout verstrekken, zoo wij ergens mogten schijnen met zekere koelheid, zoo niet vitlust, stil te staan, waar ligt een verrukt auditorium zijne hooge goedkeuring naauwelijks kon inhouden. Wij zeggen dit vooral van de eerste leerredenen in dezen bundel, die, de meest algemeene en grootsche onderwerpen, in eenen daaraan geëvenredigden stijl, behandelende, ons echter doorgaans niet zóó veel genoegen aangebragt, en over het geheel niet zóó voldaan hebben,
| |
| |
als sommige der later geplaatste, meer bijzondere en eenvoudige, hetzij bijbeloefeningen, hetzij verhandeling van historische teksten.
Bovenaan staat die, getiteld: Gods wijsheid in de stichting van het christendom, een voor werp van de eerbiedige beschouwing der engelen; volgens Esezen III: 10. Opdat nu door de Gemeente bekend gemaakt worde, aan de Overheden en de Magten in den Hemel, de veelvuldige wijsheid Gods. De redenaar brengt dit nu, volgens den tekst, inzonderheid te huis op de uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen, als bestemd zijnde voor de geheele wereld; en dit, voorzeker, geeft het standpunt aan de hand, vanwaar de gegrondheid van het Apostolische gezegde zich best laat begrijpen en waarderen. Ook zegt de redenaar te dezer zake niet weinig schoons en behartigenswaardigs, vooral in het tweede en allermeest in het derde gedeelte; b.v. ‘Laat het waar zijn, dat, wanneer ons oog door de ruimte der hemelen omdoolt, en wij..... tachtig millioenen werelden ontdekken, terwijl nog millioenen ons oog ontvlugten,.... deze aardbol dan als eene naauwelijks noemenswaardige stip in het heelal moet genoemd worden. Laat het ongeloofelijk schijnen, dat de oneindige Schepper, ten behoeve van dit onaanzienlijk gedeelte van zijn onmetelijk rijk, een wonder zou hebben verrigt, in niets minder bestaande, dan in de zending van zijnen grooten Zoon; laat het middel eener zoo grootsche tusschenkomst tot ons behoud ons onevenredig toeschijnen met onze wezenlijke nietigheid..... hoe! zouden wij het wagen, om onze berekening van klein en groot te maken tot eene schaal, waarnaar wij de daden des Eeuwigen meten? Het Evangelie verhoedt’ (en wraakt) ‘eene nederigheid, die in hoogmoed en waanwijsheid ontaardt.....’ Doch, onze verregaande onkunde van de Geestenwereld laat altijd eene zekere donkerheid over dusdanige teksten verspreid, die dezelve bijna meer voor eene dichterlijke uitbreiding, dan wel voor eene uitlegkundige en leerstellige behandeling, vatbaar maakt.
| |
| |
De invoering van het christendom in europa, beschouwd als een goddelijk werk; Hand. XVI:9, 10. En van Paulus werd, in den nacht, een gezigte gezien. Daar was een Macedonisch man, staande, die hem bad: Kom over in Macedonie, en help ons! enz. In de verklaring van dezen tekst is misschien te weinig acht gegeven op de onkunde der toehoorderen, die wel niet allen zullen geweten hebben, waar Macedonië lag, en dat het juist de eerste plaats in ons werelddeel was, die door de Apostelen werd bezocht. Doch dit is van minder belang. Eene andere vraag is het, of in den loop dezer leerrede niet al te veel aan het Christendom wordt toegekend, met betrekking tot den toestand van het maatschappelijk leven; wanneer zij, b.v., de gematigde en gemengde regeringen, de oorspronkelijke gelijkheid van regten, inzonderheid met betrekking tot het vrouwelijk geslacht, de algemeene veiligheid en dergelijke, geheel of ten deele, uit deze bron afleidt. De voortgaande beschaving toch, het karakter of gebruik der Germaansche volken, de nadere verbindtenis veler natiën door handel en zeevaart mogen geacht worden hiertoe het hare te hebben gedaan; en had ook niet de staatkunde der Ouden, met betrekking, bij voorbeeld, tot de openbare zedekunde, hare wezenlijke voorregten? In eene bloot mondelijke voordragt moge men dit al eens zoo naauw niet nemen; wat aan het algemeene, wikkende oordeel van vriend en vijand onderworpen wordt, dient volkomen steek te houden. Wij zouden op sommige gedeelten dezer leerrede nog meer aanmerkingen kunnen maken; maar de beperkte ruimte, en de vrees, dat wij, waar inderdaad zoo veel te prijzen valt, zouden mogen geacht worden slechts bij datgene stil te staan, wat eenige berisping schijnt te verdienen, houdt ons hiervan terug,
De krachtige vertroosting, welke de leer des evangelies, aangaande jezus christus, aan het ontrust geweten aanbiedt; 1 Joh. II: 1b., 2. Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een' voorspraak bij den Vader, enz. In deze leerrede hebben ons twee
| |
| |
zaken uitnemend behaagd; vooreerst de verklaring van dit woord voorspraak, als een beeld, uitdrukkende alwat Christus voor ons gedaan heeft ter verlossing van schuld en straffe; en daarna het vasthouden aan het geloof in deze verlossing, zonder omtrent de wijze en het verband met de middelen - Jezus' lijden en dood - iets stelligs te bepalen: want, zoo zeker als de Bijbel het eene leert, zoo moeijelijk, indien niet onmogelijk, is het, het andere uit rede of schrift voldoend op te maken. Schoon is het, intusschen, wat de redenaar van onze behoefte aan meer dan woorden, als ook van het treffende en doelmatige, in het gekozen middel doorstralende, enz. enz. op bl. 90 en verv. zegt. Misschien had het slot nadrukkelijker kunnen zijn ter bekeering.
De vereeniging van voorzigtigheid en opregtheid; Matth. X:16b. Zijt dan voorzigtig gelijk de slangen, en opregt gelijk de duiven. Wederom eene geheel andere soort. Zoo wisselt de oordeelkundige uitgever zijne stukken, als een smaakvol gastheer zijne geregten, af; en het is, of hij al nader en nader in het leven en bedrijf der menschen wenscht in te dringen, wanneer wij van hier op het vervolg acht geven. Deze leerrede is meest geheel toepassing, en bevat gewis een' schat van menschkundige lessen, die den jongeling en man, ja ook het meisje en de vrouw, vooral bij de hoogere standen des levens, overvloedig te pas komen. Trouwens, dermout schikt zich verstandig naar de behoeften zijner toehoorderen; eene enkele maal schenen er ons zelfs wel wat rijkelijk paleizen in zijne rede voor te komen. Voor het overige behagen ons altijd zulke leerredenen het best, in welke de tekst het gansche onderwijs meest vergezelt, afwisselt en ondersteunt.
Gods bestuur, ter voorbereiding van een gelukkig huwelijk; Gen. XXIV:1-33; Bijbeloefening. In deze regt vruchtbare behandeling van het schoone verhaal, door den geleerden spreker volkomen in het licht gesteld, vonden wij nog eene aanmerking te maken; deze namelijk, dat de, anders zeer gepaste, uitweiding
| |
| |
en toespraak aan dienstbaren en meesters de eenheid min of meer breekt; maar het vervolg,
Over het welgesloten huwelijk; vs. 34-67; Bijbeloefening; liet ons waarlijk niets te wenschen over. Dit is, naar ons gevoel, - dat echter individueel en van omstandigheden, ja vaak van het oogenblik afhankelijk is, - het puikgesteente uit de gansche kroon. Deels geheel natuurlijk, altijd ongezocht genoeg, vloeijen de lessen en voorbeelden uit de houding en het gedrag van Rebekka, als maagd en bruid of aangezochte ten huwelijk, voort; en van harte stemmen wij met den prediker in, omtrent alles, wat hij in den echt meest verlangt of diepst beklaagt. Schoon anders geene vrienden van versjes midden in eene prozaïsche voordragt, maken wij ook daaromtrent gaarne eene uitzondering voor vondel's heerlijk liefdelied, en hooren met vreugde zijnen lof op den kansel der Hervormden weêrgalmen. Het goede te verheffen, waar het ook schuile, of vanwaar het kome, is toch wijs en edel.
Het evenwigt van goed en kwaad in het huisselijk lot der menschen; 1 Sam. I:1-8. Daar was een man van Ramathaïm Zosim, enz. Wie kent de geschiedenis van Elkana, benevens Hanna en Peninna, niet? Wij zullen op deze leerrede maar alleen aanmerken, dat de laatste ons toeschijnt hier wat heel zwart gekleurd te zijn. Niet dat zij, uit hoofde van haars mans handelwijze, eenigen grond had, om jaloersch en ontevreden te zijn. Maar waarschijnlijk bestond hare terging, juist op den feestgang, wanneer men voor genotene weldaden dankte, vooral daarin, dat zij met haren eigen' kinderzegen praalde, en met een schimpend lachje of spottend woord op hare, voor het overige meer geschatte, lotgenoote nederzag, schoon dit die gevoelige en reeds zoo treurig gestemde vrouw ten diepste krenkte. Mij dunkt, Elkana behoorde zich anders bij blooten troost der verongelijkte niet bepaald te hebben. - Maar wij hebben nog van geene leerrede eene schets gegeven; deze diene ons dan hiertoe, ten einde dermout's wijze van behan- | |
| |
delen wat nader te leeren kennen. Na eene gepaste inleiding, over de groote en veelvuldige leering in den Bijbel, en eene zeer voldoende verklaring en uitbreiding, tot het tweede deel genaderd, doet hij vooreerst zien, dat er doorgaans in onze gezellige verbindtenissen, bepaaldelijk in die van het huisselijk leven, eene mengeling van vreugde en verdriet plaats heeft; ten tweede, dat door deze verdeeling wijze en onberispelijke oogmerken der Voorzienigheid bereikt worden; en ten derde, dat, desniettegenstaande, de som van het goede die van het kwade verre overtreft. En nu aan III, of de toepassing, komende, leert hij vooreerst: het voegt ons, met (en bij) de mate van onze vreugde en smarte tevreden te zijn; in de tweede plaats: het genot des levens bestaat in de dankbare waardering der
voorregten, die ons geschonken of overgebleven zijn; het derde prijst ons de bewaring aan van den huisselijken vrede; eindelijk: dat er geen beter tegenwigt is tegen de bezwaren en beproevingen van het dagelijksch leven, dan de vereenigde vroomheid der huisgenooten.
De godsdienst, als de beste toevlugt onder huisselijk lijden; vs. 9-19a. Deze tekst was ons te belangrijker, daar wij zelve dien eenmaal behandelden en ten naastenbij hetzelfde onderwerp er uit afleidden; plaats voor huisselijk lijden slechts iedere omstandigheid. Dezelve sluit den schoonen bundel op eene waardige wijze. De godsvrucht zoo naauw op het leven, deszelfs geluk, en veiligheid voor het kwade, toegepast, is trouwens een gunstig onderwerp, dat een man van dermout's helderen, praktischen geest niet anders dan vruchtbaar kan behandelen. Eene litterale reflectie kwam ons in het stuk voor, omtrent kwalen, in den Hoogduitschen zin van kwellingen of verdrietelijkheden; gelijk, in een vroeger, omtrent de vreemde uitdrukking: naar gelang de zielen gezoogd zijn, en nog eenige mindere kleinigheden.
Wij eindigen, met deze predikatiën, die wel door geen maandwerk voorbijgezien zullen worden, als behoorende tot de beste soort, elk aan te prijzen. Anderen mo- | |
| |
gen derzelver veelvuldige schoonheden ruimer in het licht stellen, of ze ook in bijzonderheden naauwer ziften; wij verheugen ons, dezelve ten minste eenigzins te hebben doen kennen, door een verslag van den inhoud zoo wel, als de wijze van behandelen. |
|