Onderhoud voor huisselijke en gezellige kringen, door Fenna Mastenbroek. Te Sneek, bij F. Holtkamp. 1823. In gr. 8vo. 330 Bl. f 3-25.
Van al de geschriften van Mejufvrouw mastenbroek heeft ons nog geen zoo behaagd als het tegenwoordige, in ons oog, smaakvol en belangrijk werkje; en dit zeggen wij, zoo ten aanzien van het karakteristieke en huisselijke, als vooral ten aanzien van het nuttig en voortreffelijk doel. De verhalen, die naar meer van deze soort verlangen doen, zijn slechts drie in getal. Het eerste (Twintigduizend Gulden uit de Loterij) is de geschiedenis eener voortreffelijke dochter, de lievelinge en opvoedster van haren jongeren broeder en zusje, die de vrede en liefde bewaarde en herstelde in het gezin van haren vader, wiens zaken zeer ten achtere waren door de dwaasheid zijner tweede huisvrouwe, als welke, bij al hare goede eigenschappen, door hare dwaze zucht tot het loterijspelen, het huisgezin op den oever van deszelfs verderf bragt. Maar de waardige dochter erlangde ook hier nog het loon voor hare moeijelijke, maar getrouwe pligtsbetrachting, in een gelukkig huwelijk.
Frederika Groenwoud, de heldin van het tweede verhaal, een lief, onschuldig landmeisje, wordt mede de vrouw van een' waardig' man, nadat hare onschuld en ligtgeloovigheid haar bijna tot het slagtoffer gemaakt hadden van eenen adellijken nietswaardigen deugniet, daar zij, juist in tijds nog, in het gevaarlijk oogenblik door haren uitmuntenden pleegbroeder overvallen, en alzoo van den rand des afgronds gered werd. Dit waarschuwend verhaal tegen de gevaren der verleiding is voortreffelijk en met de meeste kieschheid uitgewerkt.
Maar bovenal behaagde ons het derde verhaal, Agatha Berkenstein en Charlotte Waller. Hier zien wij bespottelijke dweepzucht, door schijnheiligheid en lage baatzucht uitgelokt en bestuurd, in het levendigst contrast met echte, werkzame godsvrucht. De schoone dweepster had het voorregt, te huwen met een' verstandigen, braven, echt godvruchtigen man, maar vernielde het geluk van echtgenoot en kinderen, en bedierf zich naar ligchaam en ziel, door die ellendige bekrompenheid van geest, die haar steeds onder den invloed hield van fijmelaars en zemelknoopers, tegen welker schijnheilige listen de edelmoedige behandeling en de hartelijkste liefde