op het door hem gekozen onderwerp, en eerst de gebreken van het gehoorwerktuig te behandelen, vervolgens over die ziekten te spreken, welke het vermogen des gehoors zelve betreffen.
Het eerste hoofdstuk, aan de algemeene ziektekunde toegewijd, handelt over de otitis, zoo wel externa als interna, de otorrhaea, verdeeld in mucosa en purulenta, de insectis et vermibus in aure, en eindelijk de otalgiâ; waarbij zoo wel de diagnosis als de therapie kortelijk vermeld wordt.
Het tweede hoofdstuk behelst de gebreken van de afzonderlijke deelen van het zintuig des gehoors. De anatomische orde volgende, vangt de schrijver ook hier, gelijk in zijne physiologische verhandeling, van de gehoorzenuw, als pars maxime necessaria organi auditus, aan, gaat vervolgens over tot het aquula Cotunnii, den labyrinthus en de overige deelen der gehoorwerktuigen. Alles is met de meeste vlijt en oordeelkunde bewerkt, en met waarnemingen uit de beste vroegere en latere auteurs verrijkt en opgehelderd. Bij de gebreken van het trommelvlies wordt te regt opgemerkt, dat dezelve voor niet zoo gewigtig, als sommige vroegere schrijvers beweerd hebben, moeten gehouden worden, daar deszelfs beleediging dikwijls zonder merkelijken invloed op het gehoor bevonden is; 't geen door vele waarnemingen bevestigd wordt.
In het derde hoofdstuk worden de ziekten van het gehoor zelve voorgedragen. Hetzelve is in drie afdeelingen verdeeld, handelende over de te groote gevoeligheid, ziekelijke veranderingen, en vermindering of het geheel gemis van het gehoor. De laatste dezer afdeelingen is bijzonder uitvoerig bewerkt. Eerst worden de verschillende soorten en oorzaken der doofheid opgegeven. Scherpzinnig is de opmerking van den beroemden darwin, door den schrijver aangehaald, dat de doofheid, welke uit de gehoorzenuw zelve voortkomt, ook door de droomen zou kunnen ontdekt worden, 't welk door het geval van een' zestigjarigen lijder wordt opgehelderd, die, reeds gedu-