den Hoogleeraar pareau, in 1817 gedrukt, hebben wij, in de Letteroefeningen van hetzelfde jaar, een uitvoerig verslag gegeven, en in hetzelve onzen wensch geuit, dat genoegzame Registers het nuttig gebruik van dit werk bevorderen mogten. Aan dezen wensch is in de nieuwe uitgave voldaan, welke, voor een Latijnsch werk, vrij spoedig op de eerste is gevolgd. Dit goed vertier heeft voorzeker den Schrijver opgewekt en aangespoord, om zich de moeite te geven van Registers op hetzelve te vervaardigen. Deze zijn 102 bladzijden groot, en ook, met een' afzonderlijken Titel en de nieuwe Voorrede, te bekomen voor de bezitters der eerste uitgaaf. De Schrijver, namelijk, heeft, zoo als hij in deze korte Voorrede zegt, zich den lastigen pligt opgelegd, om de gelijkvormigheid der bladzijden in de beide uitgaven te behouden. Dit moet hem inderdaad zeer veel moeite gekost hebben. Trouwens in deze tweede uitgaaf is nog al het een en ander veranderd en bijgekomen. Dan, gelijk de Hoogleeraar zelf verklaart, hem is volstrekt geene genoegzame reden, bij het naauwkeurig overzien van zijn werk, voorgekomen, om hetzelve zoodanig te veranderen, dat de eerste uitgaaf daardoor bijna van geen gebruik meer zou kunnen gerekend worden. Hoezeer hij hierin zich onderscheide van vele, vooral Duitsche, Schrijvers, zegt hij natuurlijk niet, en behoeft Recensent ook niet te zeggen; dit onderscheid kan, door ieder bevoegd regter, gemakkelijk opgemaakt worden. Althans wij zijn reeds in de gelegenheid geweest, om te vernemen, dat bezitters der eerste uitgaaf zich verblijden over de inrigting, die door den Heer pareau gevolgd is. De beide uitgaven hebben dus 477 bladzijden, behalve het voorwerk, en de Registers zijn met afzonderlijke bladzijden gedrukt. De uitvoering is vooral niet minder keurig en schoon, dan bij de eerste uitgaaf, en drukker en uitgever hebben er waarlijk eer van.