ze, zouden verlangd hebben. De Leeraar heeft intusschen zijne taak op eene allezins lofwaardige wijze volbragt.
No. 4. Waar en door wien deze leerrede gehouden zij, is ons niet bekend; maar het blijkt, dezelve is gehouden door eenen waardigen Leeraar, en voor eene gemeente, zoo als er vele zijn, bij welke het leeraarsambt, om meer dan ééne reden, niet gemakkelijk is. De keuze van den tekst moge, in aanmerking der geschiedenis, tot welke hij behoort, vreemd schijnen bij eene bevestiging, de woorden zijn echter zeer gepast; want het geloof aan de belofte van Jezus, op iederen graaggetrouwen Evangeliedienaar toepasselijk, is de beste en onmisbare aanmoediging bij het leeraarsambt, en kan hem bemoedigen en staande houden onder ieder bezwaar. De Leeraar sprak hier bij eigene ondervinding, en wij, wien zoodanige bezwaren mede niet vreemd zijn, stemmen hartelijk met hem in; de man spreekt, met gemoedelijken ernst, zuivere Evangelische waarheid, in eenen beschaafden, voor allen verstaanbaren toon; wij mogen alzoo ook deze leerrede, bij welke menig Leeraar stof tot nadenken en bemoediging vinden zal, gerustelijk aanprijzen.
No. 5, eindelijk, is eene voortreffelijke leerrede over eenen regt gepasten tekst. De zin der bede van Jezus wordt regt goed en vol gevoel daargesteld, en in een tweede stuk die woorden overgenomen en aangewend in algemeeneren zin. Toen wij met de lezing gevorderd waren tot het gewone slot bij zulk eene gelegenheid, datgene, dat de plegtigheid van dit uur meer bijzonder van mij vordert, (zoo had de Leeraar het, naar de bijna eenparige gewoonte, mede opgegeven) meenden wij dit slechts te doorloopen met een vlugtig oog; maar al aanstonds werd onze aandacht op nieuw geboeid; niets was ons onbelangrijk; niets vonden wij, dat naar enkel koele pligtpleging zweemde. Wij meenen dus hier eene afscheidsrede te vinden, zoo als die behoort te zijn; wij gevoelen wezenlijke hoogachting, na de lezing, voor den ons geheel onbekenden man, en voor de gemeente tevens, wel-