bij het eerste een tweede soortgelijk onthaal, en zal nu, bij leven en gezondheid, voor het minst dat Genootschap, maar denkelijk ook wel het Publiek, nog een paar maal bedienen met soortgelijke portiën. In eene Inleiding wordt Iets, dat is hier, nog al veel, over de Vaderlandsche Spreekwoorden in het algemeen gesproken, hetwelk men over het geheel met genoegen lezen zal. Wij hebben voor onze Natie en onze Taal hooge achting, maar laten echter het gestelde, dat zij het in echte Vaderlandsche Spreekwoorden, en derzelver waarde, zoo ver boven alle oude en latere talen winnen zou, liefst ter verantwoording van den Schrijver. Met zijne systematische rangschikking onzer Spreekwoorden kunnen wij tevreden zijn. Hierop gaat dan de Schrijver over tot eene luimige, of, zoo als hij nu zegt, komische, beschouwing enz. van eenige Spreekwoorden, en bepaalt zich eeniglijk tot die, welke van eijeren ontleend zijn, waarin onze taal zeer rijk is, want hij vond er 16 in getal; terwijl hem daarna nog twee werden opgegeven, die zijner aandacht ontslipt waren. Zijne behandeling is, ja, aardig en onderhoudend genoeg, voor een zoodanig gemengd publiek, als voor 't welk wij vooronderstellen, dat deze zijn Eijerkoek allereerst werd in de pan gelegd; maar nu en dan een weinig sopperig, of wat dun beslagen. Ook worden deze ophelderingen met een aantal andere Spreekwoorden en vele hem invallende Anekdoten doorsprekt; en het ernstige, dat er bij komt, is wel eens wat van al te ver er bijgehaald, en alzoo wat gezocht. - Ziedaar, Lezer! ons oordeel; alhoewel wij gaarne vertrouwen, dat de Redenaar zijne toehoorders, en nu de Schrijver zijne lezers, zeer wel zal geamuseerd hebben. Ook wij erkennen, dat de lezing in het middaguurtje ons goed uit den slaap hield; en komt er weêr een stukje, wij zullen het gaarne op dezelfde wijze nuttigen. De stukjes
geven eene onschadelijke en vrij vermakelijke lectuur. - Eenen ongenoemden moet het gehinderd hebben, dat de Schrijver geen bijzonder vriend van de Franschen is. Wij laten zijne verdediging ten dezen gelden, en verlangen zeer, dat het nimmer vergeten worde, welke rampzalige, vuile eijeren de groote Natie in ons nest heeft gelegd! Wij zijn vrienden van het wereldburgerschap, maar ook van de lessen der ondervinding, die ten dezen vooral welligt al wederom spoediger,dan velen misschien wel verwachten, grootelijks zullen te stade komen; en de man is bij ons allezins verdacht, niet alleen geen opregt vaderlandsch burger,