| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Bezwaren tegen den Geest der Eeuw, door Mr. I. da Costa. Te Leyden, bij L. Herdingh en Zoon. 1823. In gr. 8vo. VIII en 98 Bl. f 1-4-:
Wij ontvangen hier een klein boekje, waarin veel gesteld wordt. Of het in 98 bladzijden betoogd kan heeten, beoordeele de Lezer! Er wordt niets minder in gezegd, dan het volgende:
In 't algemeen deugt onze Eeuw volstrekt niets, en moet bij alle andere achterstaan. Om meer in bijzonderheden te treden:
1.) Het is zonde en schande, dat de Predikanten niet meer over de Predestinatie prediken, die immers door de regtzinnige Heeren op de Dordsche Synode beslist is; ook zijn er nog vele andere ketterijen en gruwelen, b.v. dat de Joden niet meer aan den Talmud (het gezag der Rabbijnen) gelooven. (Bl. 8, reg. 3 van ond.)
2.) Verdraagzaamheid is een bedriegelijk tooverwoord, dat eigenlijk t' huis behoort bij de wolven, wanneer de herders en honden sluimeren, of zich sluimerend houden; eene leer, die de volken tegen de Overheden opzet, en sluikmoord en alle gruwelen voortbrengt. (Bl. 18, 23.)
3.) Het is getier maken, wanneer men filips en alva hunne onmenschelijkheid verwijt: de tegenwoordige Spaansche Cortes zijn heel wat onmenschelijker.
4.) Het is eene valsche menschelijkheid, wanneer men den misdadiger thans niet meer streng kastijdt, maar met eene lafhartige laauwheid slechts ten halve temt. (Dus weder galg en rad en brandstapel? Ja, die lieve autoda-fe's van filips en alva! Het is zeker schaamteloos, daartegen zoo veel getier te maken.)
5.) De tegenwoordige weldadigheid is hoogmoed, en vergoodt zichzelve; terwijl de oude, uitsluitend, de eer van God en het welzijn des naasten in 't oog had. De Oprigters
| |
| |
der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, der Maatschappij van Weldadigheid, en voor de Gevangenen(?), zou men in vroeger tijd naar een verbeter- of gekkenhuis hebben verwezen. (Bl. 85.) (Zalige Vader nieuwenhuizen! Edele van den bosch! Doorluchtige Prins fredrik! Gij zoudt dan, indien da costa regeerde, als krankzinnigen opgesloten zijn? En hij!.... gij waarborgt hem daarvoor, gelasterde negentiende Eeuw!) De uitroeijing van deze of gene ligchamelijke of zedelijke ziekte (die in den vervallen staat der natuur noodzakelijk zijn, en in de hand van Gods Voorzienigheid zichzelve genezen zullen) is, volgens hem, (bl. 84) onbegrijpelijke ligtgeloovigheid, afschuwelijk bijgeloof. Dus ook de gezegende Koepokinenting? Wat schendige brabbeltaal is dit!
6.) De poëzij behoort mede tot de uit den hemel aanrukkende legermagt, die weldra alles zal herstellen. Doch da costa denkt niet, dat deze soort van poëzij bij deze Eeuw in achting is. (Dezelve heeft echter zijnen Meester en hem, om hunner poëzij wille, zeer vele zotheden ingeschikt. Het kan echter te ver loopen.)
7.) Ook de wetenschappen bereiken de hoogte der vorige tijden niet. (Wel, Meester izaak! gij zijt misschien ook wel meester in de fraaije kunsten; maar, met uw verlof, van de naauwkeurige wetenschappen, Sterrekunde, Natuurlijke Wijsbegeerte, daarvan moet gij afblijven. Ten minste, zoo gij de minderheid van herschel en delambre beneden copernicus wilt stellen, moet gij betoogen.)
8.) Men heeft de Sterrekunde bestudeerd, om het wonder van josua tegen te spreken. (Vooreerst zal daarom niet ligt iemand zulk eene moeijelijke en afgetrokkene wetenschap leeren. En wat het wonder van josua betreft, zoo leze de Schrijver de verklaring van van der palm op Jos. X:12. Doch deze is welligt ook een ketter, een afvallige! Ja, dan is er niets aan te doen. Misschien draait inderdaad de Zon wel om de Aarde, en had de Inquisitie gelijk, toen zij galilei opsloot!)
| |
| |
9.) Het is een bedriegelijk, gevaarlijk, afschuwelijk, en toch algemeen denkbeeld, dat de Vorsten aan het Volk aansprakelijk zijn voor de uitoefening hunner Oppermagt. (Dit denkbeeld is toch niet uit deze Eeuw afkomstig. Het heerschte bij de oude Cortes van Spanje, in de oude Stendenvergaderingen van Duitschland en Zweden, bij de Nederlandsche Staten, (bij de inhuldiging van den Hertog van Braband had het Volk zich uitdrukkelijk voorbehouden, niet te gehoorzamen, wanneer hij tegen de bij Verdrag bezworene Regten handelde) in Arragon, en bij het Engelsche Parlement (jure, hoewel niet facto) sedert eene reeks van Eeuwen.
10.) De Engelsche Constitutie, het modèl van zoo vele nieuwere, wordt door hare voornaamste staatsmannen dikwijls beschouwd als een allervreesselijkste hinderpaal voor de behoorlijke ontwerping en uitvoering van de allernoodwendigste staatsmaatregelen, (Juist! juist! De Ministers, de Koning zelf kunnen, zoo min als het Volk, doen, wat zij willen. Daarin bestaat het voortreffelijke, het den mensch waardige, 't welk die Constitutie bij alle bedaarde liefhebbers der vrijheid en orde zoo dierbaar maakt. Slechts voorstanders van een onbepaald Despotismus, zoo als in Spanje of Portugal, waartoe ook de Heer da costa, misschien nog uit oude betrekking, behoort, vinden haar verderfelijk.)
11.) De Grieken staan louter uit Jacobinisme in opstand. (Mijnheer da costa! gij geniet het vette der Aarde, en niemand misgunt het u; maar laster dan ten minste, in uwe gemakkelijke sopha, geene menschen, die, dagelijks aan afpersingen, mishandelingen, en verguizing van zich en hunnen eerdienst, ter prooije, goed en bloed voor Godsdienst en Vaderland opzetten, en daarvoor alle ongemakken en rampen, ja de pijne des doods niet achten! Of hebben onze brave Vaderen, wier opstand tegen Spanje gij toch niet aanranden durft, hoezeer gij daardoor geweldig inconsequent wordt, iets anders gewild, iets anders bedoeld?)
12.) De Spaansche Cortes zijn Deïsten en Atheïsten.
| |
| |
(Men redeneert thans te veel: wij hebben al hooren zeggen, dat die twee benamingen met elkander strijdig waren; doch die dat zeide, was een ondeugende liberaal. Wij wenschten, dat de Heer da costa lid van het Spaansche Regentschap, of, nog liever, van de eerstdaags weder op te rigtene Inquisitie was. Hij zou onder dat goddelooze gebroed der Conslitutionelen heerlijk opruimen, misschien nog beter dan infantado. Dan zou hij, naar den wensch van zijn hart, boven uitgedrukt, streng kastijden kunnen.)
13.) Onze Koning is aan den Eed, door hem op de Constitutie ged aan, niet gehouden. (Dat gaat te ver! Al het vorige kan men, als vruchten van verbijsterde hersenen, eener van 't spoor hollende verbeeldingskracht beschouwen, en er, des noods, mede lagchen; maar nu een manneken, dat pas in de wereld komt kijken, dat jong mensch, en vooral piepjong Christen is, zich vermeet, om, met een godsdienstig manteltje om, ex tripode, niet alleen de volstrekte magt, ook bij ons, te verkondigen, maar nu dat manneken ook onzen geliefden Monarch, die geheel vrijwillig den Eed op de Grondwet gedaan heeft, zonder eenig geweld met medewerking des Volks tot stand gebragt, de absolutie durft geven, zoo hij een Eedbreker wordt, - nu is het toch alleen de vrijheid der Drukpers, eene vrijheid, meermalen door dat Inquisiteurtje aangerand, en alleen door deze Constitutie gewaarborgd, die hem voor het lot behoedt, hetwelk hij zoo gaarne eenen van den bosch of het edele klaverblad, dat de Gevangenen zoekt te verbeteren, gunde, van in een verbeter- of gekkenhuis te worden opgesloten! Doch, Gode zij dank! dergelijke stellingen ontsluijeren de goddelooze sekte, en hare heillooze bedoelingen, die Europa weder met twist, moordschavotten, galg en rad tracht te vervullen. Da costa steekt het hoofd op, nu de Vorsten schier overal de vrijheid verdrukken; hij kan zijne innige vreugde over alle thans gepleegde mishandelingen der vrijheidsvrienden kwalijk verbergen; doch hij rekent deerlijk buiten den waard, zoo hij denkt, dat onze waarlijk edele Vorst
| |
| |
dat voorbeeld zal volgen. Deze is nog te zeer van willem's en fredrik hendrik's bloed, om meineedig en een vervolger te worden. Slechts diepe verontwaardiging over den snooden raadgever zal de uitwerking zijn, die dezen raad ten gevolge zal hebben. Zoo moeten de leeraars der duisternis, gelijk vroeger in de beruchte Dissertatie de Monarchiâ, zichzelve, door overgroote gedienstigheid, niets dan beschaming bewerken!) - Maar wij zijn de paradoxen van da costa nog niet ten einde.
14.) Geboorte, Adel, staat boven eigene verdienste, die wij toch, zoo wel als gene, van den Hemel ontvangen hebben. (Doch, zoo wij denken, zelve verwierven; anders is het geene verdienste. En geschiedt dit verwerven dan door onmiddellijke werking van God? Da costa zegt ja, lijdelijk. Maar dan bestaat er ook geene deugd, geene verantwoordelijkheid; de mensch is een blok, en wordt door God bewerkt, gelijk de steen door den beeldhouwer. Welk eene leer! Zou dit Christendom zijn? Dat zij verre! Wij zijn verzekerd, dat de Eerw. egeling, die tevens gemoedelijke en liberale Godgeleerde, over zijnen Neophyt meermalen bedenkelijk het hoofd zal schudden.) Onze Voorouders spraken veel minder van verdienste, maar meer van geboorte. (Ongetwijfeld! Zie b.v. tromp, piet hein, de ruiter, lieden van zeer geringe geboorte en zeer groote verdiensten, die daarom ook bij onze Vaderen in zeer lage achting stonden!!!) Het is verschrikkelijk: thans is de laagste geboorte geen beletsel meer, om tot de hoogste standen der Maatschappij te geraken; een nieuwland, een borger konden Hoogleeraars worden; maar daarentegen schaamt de Adel zich nu ook niet meer, om iets anders te doen, dan te jagen of te visschen, of de mindere standen door het schoone vuistregt der goede oude tijden te vermoorden. (Bl. 63, Noot. O tempora! o mores!) Men zal misschien vragen, hoe de Heer da costa zoo zeer voor den Adel in de bres springt. Men moet weten, dat hij, naar zijn eigen ontwijfelbaar zeggen, van de oude Koningen van Spanje, wij gelooven zelfs van nog hooger, afstamt. Hij moest toch ook hierin eene
| |
| |
gelijkheid met bilderdijk van teisterbant hebben. En dan strijdt hij zekerlijk pro aris et focis.
15.) De publieke opinie is allerverderfelijkst. Dat spreekt van zelve. De publieke opinie zegt, b.v.: Bilderdijk en da costa zijn groote Dichters, maar ellendige Godgeleerden en Staatkundigen, die altijd met magtspreuken schermen, zonder bewijzen. Nu geeft da costa te kennen: Ik sta hier gelijk noach, loth, mozes, de Profeten en jezus; hetgeen ik zeg, wordt even zeer tegengesproken, als hetgeen zij verkondigden; ergo, het is even waar. Zulk eene sluitrede zou zich toch waarachtig een schooljongen schamen! De nivelleurs en polygamen van Waddinxveen zouden die even zeer op zich kunnen toepassen. - Eene aanspraak aan de Vorsten, om het algemeene gevoelen toch ter dege te knevelen en te verdrukken, (waartoe men hen waarlijk niet behoeft aan te zetten) en aan de weldenkenden, eindigt het hoofdstuk, publieke opinie genaamd.
16.) Op het nageslacht van cham (de Negers) rust nog de vloek van den gehoonden Aartsvader. Die de afschaffing van den slavenhandel willen, maken zich een' naam, door in de Regten des Hemels te treden. God, of de door Hem bepaalde orde, heeft den Neger aan den blanken dienstbaar gemaakt. - Da costa! gij lastert God!
17.) Het onderwijs der jeugd is veel te liberaal. De stok, de plak moeten weder te voorschijn komen; het afschaffen dier ligte ligchamelijke kastijdingen is mede eene der duizend en ééne zonden van onze Eeuw; de roede moet wederkomen. Weg met het denkbeeld van eer of schande, hetwelk onze onnoozele kindertjes tot Duivelen maakt van twee soorten; tot Duivelen van hoogmoed, en tot Duivelen van nijd. (De Heer da costa is zeer mild in het geven van den Duivelnaam; hij schijnt dat gezelschap zeer gemeenzaam te kennen.)
18.) Vrijheid en Verlichting zijn slavernij, bijgeloof, afgoderij, onkunde, duisternis. Tot een proefje van 't geen in dit Hoofdstuk gezegd wordt: ‘Men pleegt eeredienst voor jenner, en eeredienst voor lourens
| |
| |
(laurens) koster, - met zulke verfoeilijke plechtigheden ontheiligt men de aan Gods dienst gewijde Kerken, en verleidt men een ongelukkig volk, opdat zij den Heiland, die de wereld met zijn bloed gekocht heeft, verlaten, verloochenen en honen, om de afgoden na te hoereren, opgericht door filosofen zonder deugd, zonder verstand, en zonder ziel!’ - Hier moeten wij ernstig vragen: is de man bij zijne zinnen? Al had hij ook de heerlijke feestviering te Haarlem zelf versmaad, zoo kon hij toch gehoord hebben, hoe en van der palm en tollens bijzonder en met nadruk aangedrongen hebben op het groote voorregt, hetwelk de wereld dáárdoor geniet, dat de Drukkunst Gods heilig en dierbaar Woord zoo zeer heeft vermenigvuldigd; hoe alles, zelfs in de gezangen, wordt afgeleid van den Vader der lichten, van wien alle goede gaven en volmaakte giften komen. En is dit de afgoden nahoereren? den Heiland verloochenen en honen? Da costa komt in het Christendom pas kijken: betaamt het hem, zoo vele achtbare mannen, die dit feest bevorderd en bijgewoond hebben, op de schandelijkste wijze te honen, te verguizen, en met zijnen zwadder te bezoedelen? Maar, men ziet het: de oude Farizeër, de geest van bitterheid, vervloeking en verdoemenis, zit er nog in; hij mogt nog wel eerst eenige jaren het Nieuwe Testament bestuderen, en leeren kennen, van hoedanigen geest hij behoorde te zijn, en wat het lot zal wezen dergenen, die zoo liefdeloos oordeelen. (Luc. IX:55. matth. VII:1, 2. jac. IV:12.)
Nu komt er nog een besluit, waarin ons geleerd wordt, dat er in het verborgen gewerkt wordt, om dit alles omverre te werpen, en de begrippen, die da costa van het Christendom en den Staat heeft, op den troon te zetten. Wij weten het. Ja! er bestaat een onzigtbaar verbond der duisternis, van Jezuiten, vrienden van het Despotismus, en valsche, aan hunne beginselen ongetrouwe, Protestanten. Maar deszelfs pogingen zullen verijdeld worden. Die God, wiens Voorzienigheid den diepen nacht der
| |
| |
Middeleeuwen door het licht der wetenschappen en der Hervorming verdreef; die, in ons Vaderland, de gomarussen en bogermans door de van der palms, heringa's, ypeys en dermouts vervangen heeft; die deze Eeuw, door de Bijbel- en Zendelinggenootschappen, meer dan eenige andere, werkzaam deed worden aan de bekeering ook der afgelegenste Heidenen, - die God der Vrijheid en Waarheid, die in Nederland de Drukkunst deed ontstaan en langzaam zich ontwikkelen tot de veiligste schutsweer tegen duisternis, onkunde, Vorsten- en Priestergeweld, die God zal zijn werk niet laten varen, maar het gelouterde Christendom (niet het Pausdom, in eenen anderen vorm, van da costa) zal eenmaal de Aarde vervullen, gelijk de wateren den bodem der Zee bedekken! Ja! het is thans tijd van spreken. Eene hoogere Magt is met ons! (bl. 73.) Zij gaf ons, in hare liefde, eenen Monarch, die onruststokers, vleijers, en menschen, die hem tot meineed willen aanhitsen, verfoeit, het verbeterd onderwijs, de verstandige weldadigheid, en de vrijheid der drukpers, ten spijt van het verbond der duisternis, althans in ons gezegend Vaderland, zal weten te beschermen!
Wij gelooven dit boekje, waarin veel gezegd en niets bewezen wordt, genoegzaam aan onze Lezers te hebben doen kennen. Ten slotte nog een paar aanmerkingen:
1.) De eenzijdigheid van da costa kan alleen daaruit reeds blijken, dat hij niets goeds van deze Eeuw zegt. Is zij dan geheelenal slecht, en heeft zij niet ééne enkele lofwaardige zijde? Dit was toch nooit, zelfs in de verschrikkelijke tiende en elfde Eeuwen niet, het geval. Wij zullen van hare tallooze ontdekkingen niet spreken, maar een enkel punt opnoemen, hetgeen da costa, die zoo veel parade maakt met zijne godsdienstigheid, onmogelijk anders dan ter kwade trouwe kan hebben weggelaten. Het zijn de veelvuldige middelen, om godsdienstig onderwijs, zoo wel bij de zoo lang deerlijk verwaarloosde mindere klassen, als bij vreemde Volken, te verspreiden, - de Zondagsscholen, de Bijbel- en Zendelinggenootschappen,
| |
| |
reeds zoo even genoemd. Heeft men niet een geheel eiland (O-Taïti), ja, wanneer men de jongste berigten gelooven mag, zelfs de geheele groep der Gezellige Eilanden tot het Christendom overgebragt? Maar dit alles wordt voor niets gerekend: het geschiedde in de negentiende Eeuw, en door een Volk, dat eene vrije Constitutie heeft!
2.) In het geheele boekje is wrevel, verbittering, schelden en razen de heerschende toon. Is dit nu Christendom? Of is het juist een kenmerk, waaraan de Hemelsche Leermeester zijne leerlingen wil herkennen, dat zij liefde hebben onder elkander? ‘Maar de negentiende Eeuw verdient die liefde niet; het tegenwoordige geslacht is erger dan Heidenen, tollenaars en Samaritanen.’ Het zij zoo; maar de liefhebbende Zaligmaker at toch ook zelfs met dezen, en zal hen wel niet voor Duivelen van driederlei soort, verleiders, Godverloochenaars, en wat dies meer zij, gescholden hebben. Men denke aan het geval met zacheus, die zich toch zelfs aan oneerlijkheid had schuldig gemaakt. Slechts de onverdraagzamen, de verdoemers van anderen kon Hij niet dulden, Mijnheer da costa! - Neen, zóó verbetert men de menschen niet, als da costa het wil. Het Christendom is een stelsel van menschenliefde; het zijne een stelsel van menschenhaat omtrent het tegenwoordige geslacht, behoudens eene zeer gemakkelijke liefde voor verloopene Eeuwen. Wij willen eens gelooven, dat da costa ter goeder trouwe is; maar het oude odium generis humani van zijn geslacht zit er nog in, en moet er uit, zoo hij een waar Christen wil worden. Wij raden hem, het Nieuwe Testament eens, van nieuws af, onpartijdig, zoo mogelijk zonder den benevelenden bril van bilderdijk, te lezen; misschien zal hij dan anders over de zaak beginnen te denken, en zijne voortreffelijke gaven tot heil des Menschdoms besteden; terwijl hij thans gevaar loopt, zich bij tijdgenoot en nakomeling, als een twiststoker, woelgeest en gevaarlijk mensch, te schandvlekken. Hij passe (zoo mogelijk te zijner verbetering) op zich toe, hetgeen de onvergelijkelijke van der
palm, in zijn
| |
| |
onlangs verschenen pronkjuweel, de Redevoering op het kosters-feest, van den vijand der verlichting en der vrije drukpers in 't algemeen zegt: ‘Aan wien heeft God de magt verleend, om voor anderen te denken? te bepalen, wat ieder nuttig is te weten, of niet te weten? de vrije onderzoeking des verstands aan banden te leggen? de Rede, het goddelijkste, dat in ons is, te beperken, te omschrijven, en door die omtuining niets door te laten, dan 't geen door u, door u, onwijs en nietig schepsel! met een' vrijbrief is voorzien? Die magt heeft God aan geen' sterveling verleend; en wie ze zich aanmatige, de naam zijner misdaad is - heiligschennis! Of zou de zucht voor waarheid, Godsdienst en volksgeluk die misdaad tot eene deugd, die heiligschennis tot een' pligt kunnen maken? Waarheid en Godsdienst staan onder de bescherming van hooger, dan aardsche magt, en, hoe ook aangerand, dat eeuwig Rijk zal niet omgeworpen worden! Volks-geluk kent geen grooter vijandin, dan volks-verblinding. En ongelukkig hij, wien waarheid, Godsdienst en volksgeluk slechts ten dekmantel strekken van bekrompen inzigten of lage bedoelingen; de wraak der gehoonde deugd en redelijkheid volgt hen op de hielen!... En indien wij, in sommige schand- en schot-geschriften, die de deugd honen, die de eer aanranden, verstand en hart op den doolweg pogen te brengen, de vruchten, niet der edele drukpers, maar van der menschen bedorvenheid beweenen; wij zullen daarbij onze blikken laten weiden over die menigte van geest-verlichtende, ziel-verheffende, hart-veredelende voortbrengselen van koster's onwaardeerbare kunst, waaraan het onzen leeftijd, even min als vroegere eeuwen, ontbreekt.’
Zoo lang wij zulke mannen, als van der palm, onder ons hebben, zal het geschrijf van eenen da costa c.f. in Nederland wel zeer weinig kwaad doen. Met innige vreugde zien wij, dat dit schand- en schotschrift, bij alle klassen en standen, eene diepe verontwaardiging tegen, of - medelijden met, den Schrijver opwekt. Hij heeft den staf over zijne reputatie gebroken. |
|