Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1822
(1822)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 392]
| |
De opstand in Zuid-Amerika.Ga naar voetnoot(*)Daar, waar Natuur haar majesteit
Op de eeuw'ge bergen toont,
En 't maagdelijke rotsgevaart'
Met sneeuw en vuurgloed kroont;
Waar drink'bre zeeën klieven 't land,
Gezoomd door 't stugge woud,
Dat, schijnbaar buigzaam, elken tred
Des wandelaars weêrhoudt;
Waar vlakten, honderd mijlen verr',
Aan 't oog geen rustpunt biên;
Waar ros en rund in wilden staat
Den wild'ren mensch ontvliên;
Waar Moeder Aarde ons alles schenkt,
Niet ééne gift weêrhoudt,
Maar vloek op al die gaven legt,
Door haar noodlottig goud:
Daar woont een Volk, welks wrange stam,
Een' halven aardkloot veer,
Wreedaardig bloei en groei verbiedt,
Geen Vader is, maar Heer.
Die wreede stam, wat geeft hem kracht,
Wat is het, dat hem voedt?
Geen sap, waarin hij tieren kan,
Dan in onschuldig bloed.
| |
[pagina 393]
| |
Wat hadt gij, menschlijk eilandsvolk!
Aan 't Spaansch gebroed gedaan?
Gevoed, gehuisvest hadt gij hen,
Met hunne ellend' begaan.
Straks moorden ze u, ter eer' van God,
(Van hunnen God, het goud!)
Door mijnhol, bloedhond, strop, of zwaard,
In 't eigen, vreedzaam woud.
Zie Peru's zacht, goedaardig Volk;
Hoor Eeuwen lang zijn klagt:
Het kroost der Zon, in 't hart der Aard',
Vergaat in eeuw'gen nacht!
Dus, Spanjaard! vest ge uw bloedig Rijk....
Maar Gods Regtvaardigheid
Heeft u van al die goudwoestijn
Het minst genot ontzeid.
De grijze Aloudheid noemt een' Vorst,
Door niets dan goud gestreeld,
Wien honger toeft bij 't gouden maal:
Dit, Spanjaard! is uw beeld.
Uw rijkste steden zijn ontvolkt;
Uw grond - een naakte rots;
Uwe Ed'len eten bedelbrood,
Voor arbeid veel te trotsch.
Werd daarvoor aan Amerika
Goud, zweet en bloed ontroofd?
De minste vonk van godlijk vuur
In zijne borst verdoofd?
Doch neen - die vlam verdooft gij niet,
Zelfs niet in de eigen' borst;
Zij gaf u 't wraakzwaard in de hand,
Voor Vaderland en Vorst.
Bewond'rend staarde Europe u aan,
Toen 's vijands staal en lood
Uw' luiden kreet niet smoren kon,
Den kreet van: Vrij of Dood!
| |
[pagina 394]
| |
Die kreet klinkt over d' Oceaan
Tot in Amerika;
Der Cordilléra's echo galmt
Dien met verrukking na.
Het kroost der inca's groet het licht,
Dat hem de vrijheid gaf,
En schudt, den vreugdetraan in 't oog,
Verroeste ketens af.
De Mexicaan dient geenen God
Met menschenoffers meer;
Maar vrij en moedig wil hij zijn,
Als 't voorgeslacht weleer.
Wien belgt dit edele gevoel?
Wie wraakt het? ... Spanje alleen!
Het ziet met schrik den dwangheersstaf
Reeds aan zijn vuist ontgleên.
‘Tot welk een dierenras,’ vraagt d' een.
‘Dit dol gespuis behoort?’ -
‘Ha! Frankrijk week; dat nu ons heer
Dien muit'rendrom vermoord'!’Ga naar voetnoot(*)
Vermoord? - o ja! het zacht gevoel,
Dat menschenboezems stooft,
Is in pizarro's vaderland,
In alva's wieg - verdoofd.
Reeds tweemaal zag de keerkringszon
Op 't vrij Caraccas neêr,
En naakt haar in het schedelpunt
Ten derdenmale weêr.
Mijn God! daar gaapt de muil der aard',
Door 't gansche veege land,Ga naar voetnoot(§)
En twintigduizend menschen zwelgt
Haar kokend ingewand!
| |
[pagina 395]
| |
Ziedaar des vijands bondgenoot;
Wat hem de zege schenkt,
Die 't aardrijk, dat nog golft en woelt,
Met bloed en tranen drenkt!
Het is gedaan - de kracht en moed
Des veegen landaards zwicht;
Want bijgeloof en priesterlist
Wijst hem op Gods gerigt.
De Spanjaard nadert, en het volk
Valt ned'rig hem te voet. -
Rampzal'gen, ach! der Spaansche trouw
Vertrouwt ge uw goed en bloed!...
Ha, zie! de nevel wijkt van 't oog,
Uit bijgeloof geteeld.
Hij is der Godheid wreker niet,
Die snood met eeden speelt.
Een nieuwe gideon verrijst,
Als wreker van dit Volk.
Dus klieft de lichtstraal 't wilde zwerk,
En scheurt de donderwolk.
't Is bolivar. Hoor zijnen eed:
‘Geen rust voor 't moordgebroed,
Voordat mijn zwaard hun gruweldaân
Heeft afgespoeld in bloed!
De zwakke grijsheid, weggemaaid,
De moord van 't schuldloos wicht,
In 't bloed der moeder neêrgeveld,
Daagt hen voor Gods gerigt.’
Nu rijst hij in de kracht der deugd,
Tart wreedheid en verraad;
Maar 't wuft geluk ontwijkt zijn' arm,
Verlaat hem, waar hij gaat.
Doch, wat er valle, of wat er zwicht',
Nooit zwicht een bolivar;
Hem boeit geen wufte Lukgodin
Aan Spanjes zegekar.
| |
[pagina 396]
| |
Tot driewerf balling, werpt hij zich
Op Margarita's strand;
Zucht om 't geluk der tirannij,
En om 't vertrapte land.
Als nu de slaap zijn zorgen sust,
Verschijnt voor zijn gezigt
Een Geest, gehuld in hemelglans,
Die 't somber oord verlicht.
Maar diep gepeins en derenis
Bewolken zijn gelaat;
De krijgsmansdos van alva's Eeuw
Verstrekt hem tot gewaad.
Zijn borst gaapt met een diepe wond',
Bedekt door de eene hand,
Daar de and're van een' vrijen Staat
Het wetboek overspant.
‘Beschermer van het heiligst Regt,’
Dus spreekt de Geest hem aan,
‘Die 't leven blij ten offer brengt,
Om slavernij te ontgaan!
Ik ben oranje, op wien filips
En alva heeft gewoed;
Die Neêrland, aan hunn' klaauw ontrukt
Gekocht heb met mijn bloed.
Gij zucht, dat u de zege nog
In 't vijfde jaar niet kroont ....
Zie Neêrlands strijd na tachtig jaar
Door vrede en roem beloond!
Daar wonen zij met welvaart zaam,
En orde en zoete rust;
Terwijl de landzaat, blij en vrij,
Den zachten schepter kust.
Van elders vlood, in bloed en rouw,
De Vrijheid naar uw strand;
Haar tempel is Amerika,
Uw welig Vaderland.
| |
[pagina 397]
| |
Wees gij haar Priester hier in 't Zuid,
Als washington in 't Noord!
Uw stem word' tot de Stille Zee
Door ieder Volk gehoord!
Dan vlugt de hatelijke dwang,
Die thans uw havens sluit;
Uw grond, uw vruchten zijn niet meer
Den dwangheer tot een' buit.
Verflaauw dan niet! sta moedig pal!
Ééns wappert uw banier
Op 't puin der Spaansche heerschappij,
Mijn vijand dáár en hier!
Doch wacht u voor de zoete taal,
Die met beloften speelt!
Nooit spant de vog'laar vaster strik,
Dan als hij lieflijk kweelt.’
Dus spreekt de Geest, en neemt zijn vlugt
Naar 't zalig schimmenveld,
Waar tell met barneveld hem toeft,
En Thebe's grootste held.
En bolivar ontwaakt, verstaald
Door bovenaardsche kracht;
Hij waagt den kamp, en nog weêrstaat
Zijn arm des Spanjaards magt.
v.K.
1818.
|
|