verschuldigd te zijn. Geen wonder dus, dat wij thans dichters en dichteressen van allerlei stand bezitten. Inderdaad mogen wij dit een voorregt achten, lettende op de keur van poëzij, welke wij uit handen ontvingen, die, hoewel niet tot slaafschen arbeid veroordeeld, nogtans ook niet verwacht konden worden de dichtpen te zullen voeren. Dit, echter, neemt ook niet weg, dat wij ons wel eens daarover beklaagden, dat een zoo heerlijk zaad niet, om zoo te spreken, in eenen welingerigten tuin gekweekt, en, in een of ander opzigt, tot nog meer volmaaktheid gebragt was. En dit beklag zal ligt te meer klemmen, hoe ongunstiger iemands omstandigheden waren. De minsten toch dezer bevoorregte geesten breken door alle beletsels derwijze heen, dat zij van den tegenstand slechts nieuwe krachten ontleenen. En zelfs dat natuurlijke, meer eenvoudige, oorspronkelijke en krachtige, wat wij hier vooral zoeken en beminnen, wordt er in lange niet altijd aangetroffen.
Deze algemeene beschouwing, na het doorlezen van van dam's gedichten bijna onwillekeurig uit de pen gevloeid, moge tot eene inleiding van ons kort verslag en oordeel over dezelven dienen.
In een voorberigt ontvangen wij de geschiedenis van 's mans Muze. Dezelve wordt zeker met genoegen en belangstelling gelezen, schoon zij juist niets zeer bijzonders bevat. Van zijne versjes betuigt hij nederig, dat zij niet meer zijn dan eene bijzonderheid. Waarom hij die echter in het licht geeft, weet hij zelf zoo niet regt: althans niet uit eerzucht, staat er; maar dit betwijfelen wij toch, op algemeene gronden der menschkunde. Het doet er ook niets toe. Zulk eene drijfveer is geenszins onteerend.
Maar nu de stukken zelve? - Het zou ons zeer verwonderen, zoo iemand, met den aanvang van het boekje beginnende, niet eenigzins verbaasd stond over het losse, en tevens stoute, sierlijke, in het eerste stuk, Menschenwaarde, heerschende. Het is eene soort van Ode, in afwisselende maat, maar te lang voor zulk eenen vorm, misschien omdat het den zanger aan zoo veel adem ontbreekt. Er komen althans verscheidene zwakke plaatsen in voor. Onder de volgende meer uitvoerige gedichtjes zijn echter niet vele, die dezen voorganger evenaren. Overal wel schoone gedeelten, maar doorgaans een minder volmaakt geheel. Onder de kleintjes zijn desgelijks heel fraaije, zuivere, gevoelvolle stuk-