het, naar den aard van dat tijdschrift, wezen konde; en verledigde zich eens iemand der bekwame arbeiders aan hetzelve, om er eene verhandeling in te plaatsen, waar de redeneringen van Christianus en derzelver gronden werden ten toets gebragt, dit zoude ons om velen, die meenen, dat Christianus gelijk heeft, omdat hem niemand het tegendeel bewijst, nog meer verblijden.
Opdat wij echter ook ons gevoelen zeggen. De leer der (zoogenoemde) Drieëenheid is niet waar, volgens Christianus. De Zoon van God en de Heilige Geest behooren niet tot het Goddelijk wezen, maar zijn beiden Goddelijke personen, als zijnde de allereerste en door God met de heerlijkste eigenschappen voorziene schepselen.
Het is ons hetzelfde, wie die V.D.M. zij; hij is, in de theologische wereld, geen gewoon werkman, maar verstaat zijne zaak, en behandelt, wat hij verrigt, met eene fiksche en vlugge hand. Er is van dit werk veel nut te trekken, tot bevordering van bijbelkennis, tot voorzigtige en eerbiedige zuivering van begrippen, enz. Zijn hart verdenken, en om zijn gevoelen hem minder achten, mag niemand. Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd! De steller van dit verslag behoort onder de genen, die van Christianus verschillen, maar noemt hem, behoudens dat verschil, en elk' anderen hartelijk gaarne broeder, die (zie bl. 45) eerbiedig en nederig voor Jezus is, hem huldigt, liefheeft, gehoorzaamt, op hem vertrouwt, aan hem verkleefd is, en anderen, die dat niet doen, waarschuwt, dat zij eens voor zijnen regterstoel zullen verschijnen.
Intusschen hebben wij met dit geschrift zoo veel niet op. Vooreerst, omdat wij geene reden zien, waartoe een gevoelen, zoo vele eeuwen oud, als het hier beweerde, thans weêr, hoewel op eene andere manier, voorgedragen wordt; ten andere, omdat wij ook in deze voordragt onbijbelsche voorstelling vinden en onoplosbare bedenking; en, dit mag eene derde reden heeten, omdat zoodanige onnoodige verschijnselen, ten bewijze van der onderscheidene Christenen verschillend oordeel, der