verwijk, boysot, brongersma, brugman, claaszen, egmond en hoorn, de groot, heemskerk en barents, herman, van der heyden, des jardins, de keyzer, koehoorn, koster, van leeuwenhoek, marnix, oosterdijk, m.h. en c. tromp zijn de personen, (waaronder twee Vrouwen) die hier voorkomen. Niet in deze orde, maar volgens de alphabetische orde, naast welke eene tijdrekenkundige staat, voor het boekje, geschiedde deze opgave, uit welke men ziet, dat de ons onbekende Schrijfster haar oogmerk, ‘om Mannen en Vrouwen uit ons Vaderland, die minder door den hoogen rang, welken zij bekleed hebben, dan door deugden, uitvindingen of bekwaamheden beroemd zijn, beter te leeren kennen, dan zij het doorgaans zijn,’ wèl heeft in het oog gehouden. Bij wijze van zamenspraken tusschen vader of moeder en kinderen van acht tot twaalf jaren behandelt zij hare onderwerpen. Dat dit zeer kort geschiedt, bemerkt men ligt, somtijds waarlijk al te kort; b.v. van brugman leest men alleen, ‘wanneer hij leefde en stierf, en dat hij zoo overtuigend te spreken wist, dat hij al wie hem hoorde tot zijne gedachte kon overhalen, en, naar men zegt, de Hoekschen en Kabeljaauwschen, althans voor eene poos, bevredigde.’ Van de allerellendigste welsprekendheid van brugman heeft lelong, in zijne Reformatie van Amsterdam, een staal bewaard,
waarbij men zich van lach en ergernis zeker niet onthouden kan, en g. brandt noemt hem een man, hard van voorhoofd, stijf van kaken, en die, glad van tong, de goede gemeente wist te belezen. Als men dus zulk een' nevens beroemde Nederlanders plaatst, mogt men er, althans ter voorkoming van ongepaste waardering van verdiensten, wel iets meer van zeggen. Recensent, die dit, niet ter verkleining der waarde van dit boeksken, aanmerkt, had vooral behagen in de zoo gepast, en dikwijls heel aardig, aangewende inleidingen, om op dezen of genen persoon te komen, en in de zedelijke onderrigting, bij de geschiedkundige gevoegd. Gaarne staafde hij dit met voorbeelden; doch hiertoe heeft hij geene ruimte. Alleen iets van het eerste. Om over albert beiling te spreken, wordt David door zijn' vader naar de reden gevraagd, waarom hij niet, na de hem vergunde vrijheid, speelde, maar schreef. De reden was eene belofte aan Jan-broer, om iets voor hem over te schrijven; en nu wordt er gepraat over