Bij het Graf van den weleerwaardigen, zeer geleerden Heer Nikolaas Schotsman, in leven Leeraar der Hervormde Gemeente te Leyden. Door J. Roemer, Leeraar bij de Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente in dezelfde Stad. Te Leyden, bij J.W. Dauw Lem. 1822. In gr. 8vo. 12 Bl.
Roemer konde den aandrang, om schotsman's nagedachtenis te huldigen, niet wederstaan. Die aandrang moet, inderdaad, hoogst zeldzaam schijnen bij eenen Remonstrantschen Leeraar, die, in zijne kerk en kerkelijke voorvaderen, wel weinig verpligting had aan den onverdraagzamen kettermaker! Doch, dit zij zoo het wil, hadde hij, voor zijnen eigen' roem, dan liever geen Lijkdicht gegeven, maar, in ongebonden stijl, gedaan, wat hij konde, denkelijk zouden wij van dien kant minder hebben te laken gevonden. Nu is het eeniglijk bevreemding, die wij te betuigen hebben, niet alleen daarover, dat schotsman's lof, zelfs door een' Remonstrant, bezongen wordt, maar ook, dat de Dichter (si Dis placet!) zijne meening ronduit verklaart, dat alle lijkdichten op schotsman berisping ondergaan zouden, en dat hij die berispers toeroept, als meestal onmagtigen: ‘De beste stuurlieden staan aan wal!’ Waarlijk, dit kontrasteert al te erg met de houding van onpartijdigheid en verdraagzaamheid, waarmede zich roemer op den titel voordoet! Het stukje, dat ons hier geleverd wordt, zal toch wel, als Dichtstuk, ook door den ijverigsten voorstander van schotsman's roem, niet kunnen geprezen worden. Of, wat dunkt u, Lezer! van zulke herhalingen?