den smaak en echt verdraagzamen geest; hij kent het innerlijke van den Godsdienst, en het is zijn doel, dit te bevorderen. De eerste leerrede heeft Ps. LXXXIV ten onderwerp, en ten doel, vernieuwde belangstelling in den openbaren Godsdienst, en zucht voor Vaderland en Koning, op te wekken. De tweede, over 1 Cor. XIV:26b, leert stichting, als het eindoogmerk van den openbaren Godsdienst, opmerken. Wij noemden de gelegenheid, voor welke deze leerredenen gesteld werden, hoogst zeldzaam: het kerkgebouw was in 1817 geregtelijk wegens schulden verkocht, en dus de gemeente vier jaren lang van eene plaats ter uitoefening van den eerdienst, en, naar het schijnt, de leeraar van alle gelegenheid, om voor zijne gemeente te prediken, verstoken. Door gunst van onzen godsdienstminnenden Koning en zijne tusschenkomst had de gemeente nu dit kerkgebouw, vrij van alle schulden, terug bekomen, en heeft nu slechts in het onderhoud voor het vervolg te voorzien. De Eerw. leeraar werpt, voorzigtiglijk, eenen digten sluijer over de gebeurtenissen in de vier gezegde jaren, en hetgeen tot de ontbering der gemeente aanleiding gaf; dien sluijer kunnen wij niet geheel, en, voor zoo veel wij dit misschien zouden kunnen, willen wij dien niet opligten. Wij wenschen en gemeente en leeraar met het vernieuwd bezit van harte geluk, en Gods besten zegen over deze leerredenen, ook nu bij de uitgave; verzekerende den Christenlezer, dat hij dezelve met belangstelling en stichting lezen zal.
Het werkwoord schuilwinkelen (bl. 21) was ons vreemd.