lijden op zich genomen had. En, nu dit het geval is, heeft dan die Regter Hem gestraft? De Bijbel, in welken wij ook niet van de voldoening voor onze zonden lezen, zoo als hier II. 409, geeft waarlijk geene vrijheid tot zoodanige regtzinnigheid. Dat Psalm LXIX zoo, zonder eenige bedenking, Messiaansch gemaakt wordt, (ald. 408) zal ook wel geene goedkeuring vinden bij hen, die op uitlegging der H. Schrift zich toeleggen. Ook zouden wij analogisch anders meenen te moeten voorstellen, dan (I. 66) geschiedt: In Christus naam wordt eerst de boete, en dan de vergeving der zonde gepredikt. Doch, het is hier de plaats niet voor uitweidingen. - Hoezeer de leerredenen, over het geheel, in een' gepasten stijl zijn voorgedragen, hadden wij hier meer en daar minder verheffing van denzelven gewenscht; en van langdradigheid is althans dit werk niet wel vrij te pleiten, die, immers ons, de lezing wel eens deed vervelen. - Van onderscheiden aard zijn de aanmerkingen aan den voet der bladzijden. Aan sommige opheldering bestaat nog behoefte. Sommige aanmoerkingen zijn of geheel onnoodig, of tamelijk onbewezen. Niet weinige zijn der behartiginge hoogstwaardig en zeer lichtgevend; enkele zijn verrassend. Ziehier eene, waar ons het boek openvalt, (II. 360) niet omdat dezelve nieuw is, of omdat zij onze gave toestemming heeft, maar tot een proefje: Men verstaat (Luk. XXIII:31) door het groene hout ja wel doorgaans den Heiland en zijne ware belijders, en door het dorre, de ongeloovige en hardnekkige Joden; maar de geheele zamenhang bewijst, dat deze woorden, (vs. 31) als door de ongelukkige Joden uitgesproken wordende, moeten beschouwd worden. En deze erkenden toch Jezus niet voor een' groenen, en zich voor dorre boomen. Werden ook bovendien bij het onheil,
dat Jezus voorspelde, zijne aanhangers niet uit het gevaar gered? Elk gevoelt echter, dat dit laatste alleen bewijst, zoo het eerste mag gelden, en - ieder zoekt niet op dezelfde wijze den zamenhang.
De vertaling van dit werk is in goede handen gevallen. Op geene feilen van aanbelang stieten wij, behalve op