| |
No. 1. Nederlandsche Muzen-Almanak. 1822. Vierde Jaar. Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, Jun. f 3-10-:
2. Almanak voor het Schoone en Goede. 1822. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f 1-10-:
3. Almanak, aan Bevalligheid en Deugd gewijd. 1822. Te Amsterdam, bij M. Westerman. f 1-10-:
| |
| |
4. Almanak van Vernuft en Smaak. 1822. Te Rotterdam, bij Mensing en van Westreenen. f 1-4-:
5. Almanak voor Vrouwen door Vrouwen. 1822. Te Rotterdam, bij Mensing en van Westreenen. f 1-4-:
6. Almanak voor het Verstand en Hart. 1822. Te Amsterdam, bij C. Schaares. f 1-:-:
7. Nuttige en aangename Tijdkorter in ledige oogenblikken, of Almanak voor 1822. Door A. Hazelhoff. Tiende Jaargang. Te Groningen, bij A. Hazelhoff. f :-5-:
8. Almanak der Akademie van Groningen. 1822. Door Th. van Swinderen. Tiende Jaargang. Te Groningen, bij J. Oomkens. f :-14-:
9. Almanak voor Reizigers in het Koningrijk der Nederlanden. Met Platen en Plattegronden van Steden. Derde Jaargang. 1821-1822. Te Amsterdam, bij Mortier Covens en Zoon, ten Brink en de Vries. f 1-16-:
10. Almanak tot Nut en Vergenoeging voor de onderscheidene Standen des Maatschappelijken Levens. 1822. Door J.A. Uilkens. Te Groningen, bij J. Oomkens. f :-6-:
11. Sterre- en Weêrkundige Berigten voor het Jaar 1822, enz. Door Mr. E.H. Greve. Vijfde Jaargang. Te Amsterdam, bij G. van Dijk. f 1-:-:
Ziet hier, Lezers! niet minder dan, op één na, een dozijn Jaarboekjes, van onderscheiden' aard, vorm, kleur en geur, en evenzeer van onderscheidene betrekkelijke waarde. Niet één derzelve vonden wij verwerpelijk; niet één zelfs, die niet, in zijne soort, eenigen lof verdient. Maar, behalve dat reeds andere beoordeelende Tijdschriften, omtrent sommige dezer boekjes, ons zijn vóór geweest, wij kunnen slechts met een enkel woord van dezelve gewagen; en, had zulks niet iets stuitends voor ons gevoel, wij zouden ons, van wege het aantal, vergenoegd hebben, met die, aan het hoofd dezes, in een paar rubrieken te verdeelen, en, door No. een tot zoo veel, de schatting en den rang aan te duiden, welke hun,
| |
| |
bij het doorloopen, in ons oog, toekwam. Veilig, echter, en zonder vreeze van mis te tasten, durven wij, wat de poëtische en letterkundige waardij betreft, de drie eerste zoodanig rangschikken. En nu van elk derzelve een enkel woord.
No. 1 dan, de deftige Muzen-Almanak, houdt zich, over het geheel, treffelijk staande; waarvoor, trouwens, de namen van eenen feith, Mr. en Vrouwe bilderdijk, tollens, loots, spandaw, warnsinck, van hall, klijn, messchert, nierstrasz, immerzeel, en anderen, genoegzame waarborg zijn. Teeken- en Graveerkunst enz. deden het hare, om deszelfs luister te verhoogen. Een stukje van simons kiezen wij ter proeve, omdat juist in dit eigen No. aan Loevestein wordt gedacht:
Gegroet zijt gij, o hooge muren,
Aan Merwe, Maas en Waal gebouwd!
Beschermt gij uwe nageburen,
De steden, die hier 't oog aanschouwt?
Ziet gij daar ginds, in vruchtbre dreven,
Nog Arkels achtbre schimmen zweven,
Gedost ten strijd, met helm en speer?
Hoort ge, in 't geruisch der lindebladren,
Nog, 's nachts, den dappren Herman nadren,
En spoken in zijn tegenweer?
Mij vaart een huivring door de leden.
En vreemd gevoel beklemt de borst!
Wat doet mij angstig binnentreden?
Vreeze ik den dolk, met bloed bemorst?
Geen zwaard, dat Barneveld deed vallen,
Verbergt gij in uwe oude hallen,
En toch grimt hier verderf en dood;
Weleer in bittren wrok gezworen,
Aan hen, voor Hollands roem geboren,
Aan Hogerbeets en Huig de Groot!
o Loevestein! o holle zalen!
Is hier de plaats waar Hugo zat?
Dat uwe wanden mij verhalen,
Hoe hij tot God om redding bad!
Of deden de eeuwen u vergeten
Den droeven tijd, hier bang gesleten,
| |
| |
Zijn leed, op Neêrlands vrijen grond;
De tranen, in zijn schrandere oogen,
Toen hij noch regt, noch mededoogen,
Maar onverzoenbren wrevel vond?
Gedoemd, zich hier aan 't end te treuren,
Van Argus oogen naauw bespied; -
Een vrouw ontsluit uwe ijzren deuren,
En vreest de dubble wachten niet!
Als Daedalus, den dwang ontkomen,
Voert zij hem veilig, langs uw zoomen;
Geweld zwicht voor vernuft en moed!
De laster poog' de deugd te treffen,
Zij zal zich boven smaad verheffen,
Die hare regters blozen doet.
Nog menige eeuw van honderd jaren
Ga u, gelijk de stroom, voorbij;
Maar 't oog moet op u nimmer staren,
Of 't harte juich': De Groot kwam vrij! -
Die regt en vrijheid durft verkrachten,
Moog', levenslang, bij u vernachten,
Waar hij voor heiligschennis boet;
Moet onschuld hier de handen wringen,
Zoo moogt gij van elkander springen,
En zinken in den diepen vloed!
No. 2 spant de kroon in keur van zedelijke verhalen. Waarlijk, in dit vak is de Eerw. swart een meester! Hij vertelt zoo leerzaam, naïf en ongedwongen; de vinding is meestal zoo vernustig en gelukkig; de uitkomst zoo treffend en verrassend, de stijl zoo levendig en onderhoudend, dat het boekje, van dien kant reeds, eene blijvende waarde bezit. Loots en tollens, warnsinck en spandaw en anderen, ook de Eerw. Uitgever, strooiden hier mede eenige dichtbloemen; de prentjes zijn keurig; kortom, het is een Jaarboekje zoo als het behoort te zijn. Wie zal ons nu eene proeve leenen? De verhalen moeten in hun geheel gelezen worden. Wel dan! een brokje van spandaw en van tollens.
Ja, Holland is de moedergrond,
Waar ons de liefde koestert,
| |
| |
Waar onze wieg bescherming vond,
Die onze kind'ren voedstert;
Het Land, waar kunst en wetenschap
Steeds prijken op den hoogsten trap;
Waar golvende aren, rijk belaân,
Op welige akkers ruischen,
En hooger, boven 't gouden graan,
Waar 't voorgeslacht uit wier en krocht
Een paradijs van wond'ren wrocht;
Waar steden, rijzende uit het slijk,
Het oog des vreemd'lings treffen,
En burgers, koningen gelijk,
Den fieren geest verheffen;
Waar menigwerf der vorsten twist,
Het pleit der volken, werd beslist;
Waar handel niets dan vrijheid vraagt,
Geen' gunst, geen voorrang bedelt;
Waar de eer de kunsten voedt en schraagt,
Verdienste alleen veredelt,
De dankbaarheid van 't Vaderland
Meer loont, dan star of ridderband.
In holland klopt de boezem vrij,
Daar voelt de mensch zijn waarde;
Er is, wat Rijk ook bloeijend zij,
Één Holland slechts op aarde:
Voor Holland klinke ons vreugdgeschal,
Wij juichen: Holland bovenal!
Neen, neen! het Hollandsch hart te vangen
Vermogen Fransche beuzelzangen
Wat raakt mij, wie mij meerder hooren,
Die 't Hollandsch harte mogt bekoren,
| |
| |
Dien roem begeer ik! dien te winnen,
En streelen andren wufter zinnen
Klink, citer! laat uw toonen vloeijen!
En doe uw goud mijn zangen gloeijen,
Geen schooner eerkroon zie ik hangen,
Voor Nederland - alleen mijn zangen,
Voor mij haar lof - alleen!
No. 3. heeft nagenoeg geen proza, maar des te meer verschot van lieve versjes; inzonderheid munten die van messchert en warnsinck uit. Ook westerman zorgde, als Dichter en Uitgever, voor zijne faam en naam, en het geheele boekje heeft onze volle goedkeuring.
No. 4 en 5. Oude bekenden, in een' nieuwen dos gestoken, die hun vrij goed kleedt. De boekjes doen vooral niet onder bij die hun, onder dezelfde titels, zijn voorgegaan. Wij vonden, hoezeer niet in alle, echter in verscheidene stukjes Vernuft en Smaak gepaard. (De Landjonker en zijn Poedel is reeds elders en wèl vertaald te vinden.) Die voor Vrouwen is... door Vrouwen! Wij zijn niet oud genoeg, om, ook als Beoordeelaars, streng of zelfs onaardig jegens de Sekse te zijn; maar te zeer Hollanders, om haar douceurs te kunnen zeggen. Hoe zullen wij het hier maken? Wij willen ons diligent verklaren, en alleen nog zeggen, dat wij, hoewel in sommige opzigten den voorrang moetende schenken aan No. 4, echter, in No. 5, onder anderen, de Zurichsche Vrouwen en Maagden en het welgestelde levensverhaal van Louiza, Koningin van Pruissen, met hartelijk genoegen hebben gelezen. - Uitvoering en plaatjes verdienen lof.
No. 6. De versjes meest alle van P.M. Deze beminnelijke Dichteresse kent schier elk, ook zonder hare naamletteren. Dit is alzoo reeds eene aanbeveling, welke de onze overbodig maakt. Van de twee verhalen is het eene een vervolg van het jaar 1820; iets, dat zeer ongevallig is. - De prentjes zijn wèl, en de uitvoering zindelijk.
| |
| |
No. 7 blijft zichzelf volkomen gelijk, en is voor den zoogenaamden Gemeenen Man een lief, zedelijk, stichtelijk en goedkoop leesboekje. De versjes streng te toetsen aan de regels der kunst, ware hier ongepast. Wij vonden hetzelve doelmatig, en dit zij genoeg.
No. 8, 9, 10 en 11, hoe verschillend ook in aard en strekking, noemen wij daarom als in éénen adem, omdat ook zij zich zoo volkomen zijn gelijk gebleven, dat wij, bij plaatsgebrek, volstaan mogen met de bloote vermelding, en den voorheen aan dezelve gegeven' lof andermaal op dezelve toe te passen.
En zoo maken dan alle deze Jaarboekjes wederom eene goede fortuin! |
|