| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Christelijke Overdenkingen op alle avonden des jaars, door J.L. Ewald. II Deelen. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. In gr. 8vo. Te zamen 953 Bl. f 9-16-:
De bestemming des Huisselijken Levens. Ter bevordering van huisselijke deagden en huisselijk geluk. Door J.L. Ewald. Naar het Hoogduitsch. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In gr. 8vo. 199 Bl. f 1-12-:
De Bijbelsche Geschiedenis het eenige echte middel om den mensch tot waarlijk Christelijke Godsdienstigheid op te leiden. In Brieven van J.L. Ewald aan Ouders, Predikanten en Onderwijzers der Jeugd. Uit het Hoogduitsch, door W. Goede. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. In gr. 8vo. 206 Bl. f 2-4-:
Gedachten en Gevoelens van eenen Christen. Naar het Hoogduitsch van J.L. Ewald. II Deelen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In gr. 8vo. Te zamen 443 Bl. f 3-12-:
Het zien van dezen stapel van geschriften van ewald gaf ons eene aangename, maar ook tevens, dit ontveinzen wij niet, eene onaangename gewaarwording. Zekerlijk bevat hetgeen ewald schrijft zeer veel goeds, en heeft menig geschrift van hem hier te lande nut gesticht. Werden deze schriften niet met graagte gelezen, zij zouden niet gekocht, en dien ten gevolge niet gedrukt worden, en er was voor eenen vertaler niets mede te verdienen. Het doet het gevoel en den smaak onzer natie eer aan; en uit dien hoofde verblijden wij er ons over, dat de nu voor ons liggende stapel bewijs is, dat geschriften van zoodanigen godsdienstigen inhoud druk gezocht en ver- | |
| |
kocht worden. Maar, uit een ander oogpunt de zaak beschouwende, gevoelden wij smart. De vertaling van een werk van geleerdheid en studie, hetwelk waarde heeft, is ons altijd welkom. Het noodeloos verkorten, en dikwijls verminken, van vreemde voortbrengsels hindert ons. Men geve ons den vreemden schrijver, zoo goed mogelijk, in onze taal, indien men zijn geschrijf ook voor ons noodig houdt. Het is geheel verkeerd, iets niet te willen aannemen, hoe goed ook, omdat het voortkwam op uitlandschen grond. Het pronken met vreemde vederen, het compileren en overnemen van den uitlander, dikwijls zelfs zonder den naam van het geplunderde werk, of den schrijver, bij wien men ter markt ging, te noemen, houden wij voor laag en verachtelijk. Het vertalen van andere werken is mede prijsselijk. Heeft eenig schrijver, ook ten aanzien van het algemeen bekende, eenen hem eigenen, aangenamen, bijzonder indruk makenden schrijftrant, wij hebben gaarne daarvan eene en andere aangename en leerzame proeve. Maar men houde maat, en overlade ons niet met vreemde produkten. Een proefje van smakelijke vruchten uit het peperland is aangenaam; wij bedienen er ons van: maar wordt er zoo veel aangevoerd, en worden de menschen zoo verwend, dat keukenmeid noch kok nu mij geene echt vaderlandsche spijzen meer
voor mijne tafel bereiden wil, dan wordt het onaangenaam; en wij zouden, naar de wijze der voormalige Heeren Bewindhebbers onzer Oostindische Compagnie, wel gaarne nu of dan een vuurtje gestookt zien. Tot het vertalen, van hetgeen dan vertaald worden moet, moesten zich eeniglijk aankomende geletterden leenen, die het zich nog niet toevertrouwen, en ook niet behoeven toe te vertrouwen, ons te onderhouden met vruchten van eigen' geest en geoesend nadenken. Maar, dat mannen van naam en letteren, geplaatst in de aanzienlijkste kerkelijke bedieningen, en die door eigene schriften reeds met lof bekend zijn, hunnen kostelijken tijd besteden tot het vertalen van geschristen, die zij even goed zelve, en zonder veel inspanning, kunnen vervaardigen, en die zij
| |
| |
alsdan meer geheel nog naar den smaak en de behoeften van onzen landaard konden inrigten, - inderdaad, dit hindert ons. Willen dan onze geletterden zich niet behoorlijk toeleggen om te schrijven in den smaak van zoodanige vreemden, als zij zien, dat ook hier te lande het godsdienstig publiek bijzonder bevallen? Of koestert onze natie het vooroordeel, dat een vreemdeling beter, dan een landgenoot, de kunst verstaat, hem te leeren en te stichten? Of zijn de Heeren boekdrukkers de oorzaak? Zijn deze omtrent eigenen arbeid te karig, en omtrent het vreemde mild? Die mildheid is zeker zoo overgroot wel niet! en het schrijven of vertalen om brood houden wij voor den meest ondankbaren arbeid. Dat men naar werken ter vertalinge, en somtijds daarna eerst naar eenen vertaler zoekt, looft en biedt, en zoo na mogelijk dingt, is wel eene daadzaak. Dat menig geleerde wordt afgeschrikt door den spotprijs, dien men hem voor eigenen goeden arbeid biedt, en dat daardoor menig nuttig werk ongedrukt, of ook wel ongeschreven blijft, is ons mede niet twijfelachtig. Met dat al is op menigen Heer vertaler de volgende anekdote, die ons als waarheid verhaald werd, toepasselijk: Op zekere boekverkooping kocht zeker predikant een' bundel Hoogduitsche leerredenen; - nog al een; - kortom ieder Hoogduitsch geschrift, dat predikatiën inhield, of daarnaar maar zweemde. Dit hinderde een' burger, die ook Hoogduitsch las, en gaarne ook eens een koopje had. ‘Uw Weleerwaarde, zeide hij, denkt juist als de smid van ons dorp.’ Hoe zoo? zeide de leeraar. ‘Wel, hernam de ander, onze smid zegt, dat hij zelf wel goede sloten maken kan; maar dat het hem gemakkelijker valt, dezelve uit Duitschland te ontbieden.’ - Sapienti sat!
No. 1. De Christelijke Overdenkingen zijn vertaald door den weleerw. zeer gel. Heer b. verwey, Predikant bij de Hervormden in 's Gravenhage; een man, door een aantal vertalingen, en ook door eigen werk, genoegzaam bekend. Van ewald bezaten wij reeds Overdenkingen op alle dagen van het jaar. Hij heeft daarna goedgevon- | |
| |
den, ook deze overdenkingen, voor iederen avond, van 1 Jan. tot 31 Dec., te schrijven. Vertaler en uitgever beloofden zich ook van dit werk goeden aftrek, en vonden alzoo, dat het ook voor onze natie behoefte was; vooral ook, omdat het eerste werk geheel is uitverkocht, en gedurig nog gevraagd wordt; zoo druk, echter, denken wij niet, dat men vooralsnog op vergoeding der kosten van eenen herdruk rekenen durft. Daarbij, dit boek is nu wederom een nieuwtje! Ook zijn deze overdenkingen korter; men behoeft dus minder tijd iederen dag; en voor minder geld heeft men dan iederen avond van ewald toch wat. Wij hebben het werk doorbladerd, en menige overdenking gelezen, met stichting gelezen. Wij vonden overal ewald; zijnen hem eigenen, beschaafden, gemoedelijken schrijftrant, en zijnen godsdienstigen geest. Hooge ingenomenheid met het Christendom en deszelfs Goddelijken Stichter kenmerkt overal den waardigen man, en hij weet gedurig op nieuws voor den Heer en het goede te roeren. Het is er dus verre van daan, dat wij onzen Christenen het gebruik van dit werk zouden ontraden; wij gelooven integendeel, dat wij (met den Eerw. vertaler) hun het opwekken van zoodanige heilrijke denkbeelden, het verlevendigen van dezelve in het stille avonduur, en het zich met dezelve kalm ter ruste nederleggen, allezins moeten aanprijzen. De overdenkingen zijn, gelijk wij reeds zeiden, kort, en hebben meestal, het zij ieder afzonderlijk, het zij ook tevens voor eenige vervolgen, eenen Bijbeltekst ten opschrift. Zij hebben veel licht en
warmte; nu en dan echter, gelijk meest alle geschriften van ewald, wel iets donkers, en zijn voor Bijbeluitlegging minder, dan voor opwekking en stemming ten goede. Men kan dezelve zeer wel in den rang, waarin zij hier voorkomen, dagelijks lezen. Men kan ook, naar zijne bijzondere stemming en behoefte, kiezen: want verre de minsten zijn op den daarvoor hier bestemden leesdag juist bij voorkeur toepasselijk. Dit konde ook, uit hoofde van den aard van zoodanig werk, bezwaarlijk anders geschikt worden. Wij zouden ons gezegde met proe- | |
| |
ven kunnen staven, zoo ons de Redacteur van ons Tijdschrift niet telkens en dringend opwekte tot bekorting, daar zoo vele boeken nog op onze aanmelding wachten. Wij willen dan wederom in liefde ontvangen, hetgeen ons hier door ewald in liefde gegeven wordt. God zegene dezen arbeid! herhalen wij gaarne met hem; ofschoon wij twijfelen, of hij wel de regte toepassing maakt van den Bijbeltekst, ja of hij zelf zich wel volkomen begreep, toen hij hierop volgen liet, dat dezelve, ‘zonder dien zegen, hoewel op Christus gebouwd, echter hooi, stroo en stoppelen is, welke in den grooten dag door vuur zullen verteerd worden. Zijn wil geschiede!’ - Zelden laat ewald de gelegenheid voorbijgaan, om der Sekse, ten aanzien harer godsdienstige stemming, iets verpligtends te zeggen. Dat dezelve doorgaans meer gevoel heeft voor iederen, ook godsdienstigen indruk, kunnen wij laten gelden; maar dat de vrouw meer godsdienstige behoefte heeft dan de man, laten wij hem zeggen, doch op zijne eigene verantwoording. Deze uitdrukking is daarenboven ook vatbaar voor groote misduiding.
De vertaling van No. 2. zijn wij aan eenen landgenoot, die zich B. teekent, verschuldigd. Dit werkje beviel ons uitmuntend; en indien wij niet vreesden, dat men op ons het bekende en ware spreekwoord: het lest heugt het best, zou toepassen, zouden wij, van alle de werken van ewald, dit het sterkste aanprijzen en het meest nuttige noemen. Hier vinden wij ewald geheel, en hier is hij te huis. Men moge al kunnen zien, dat deze opstellen leerredenen geweest zijn; men moge al vinden, dat hier of daar zekere schriftuurtekst misschien dat alles niet beteekene, wat ewald dien beteekenen doet, en ook nu of dan iets te sterk meenen uitgedrukt, - echte Bijbelsche, Christelijke waarheid vindt men hier overal, en men wordt geroerd en overtuigd. Mannen, vrouwen, kinderen, heeren en dienstbaren worden hier toegesproken. Eindelijk, ten slotte, wordt over huisselijke vreugde en huisselijk lijden, en de oogmerken van God met de stichting der huisselijke verbindtenis, regt Christelijk en
| |
| |
hartïndringend gehandeld. ‘Ewald schreef voor zijne, ik vertaalde voor mijne landgenooten,’ lezen wij in het voorberigt. Wij hebben dus meer dan vertaling, en betuigen hartelijk dank voor de leering, herinnering, opwekking en stichting.
No. 3. behoort, zegt de voorredenaar, tot het onlangs mede in onze taal gegeven geschrift van ewald, Geest des Christendoms; en echter, bij het oppervlakkig inzien van dit boekje, was het ons als een reeds oude bekende. En inderdaad zoo is het; een oude bekende van nu vóór bijna 40 jaren. Toen, in onzen Akademietijd, 1783, maakten wij kennis met de stukjes van ewald über Predigerbeschäftigung, en het eerste deeltje gaf ons Briefe über den Gebrauch der Bibelgeschichte beim Religions Unterricht. Kennelijk ligt dit stukje bij het tegenwoordige ten grond. In hoofddenkbeelden en grondslag, en in al wat wezenlijk is, heeft de ondervinding en het nadenken den man, na zoo vele jaren arbeids voor het Evangelie, niet in het minste doen veranderen. Hij vond, integendeel, zijne methode proefhoudende. Dit werkje is echter in vele opzigten veranderd; het is, door achtgeven op al het latere, vermeerderd en uitgebreid, en draagt van ziel- en menschkunde, van Bijbelkennis en Bijbelbeoefening, en regt innerlijke, heldere overtuiging van het onderscheid tusschen godsdienstige kennis, die in ons brein huisvest, en godsdienstig gevoel, hetwelk in ons hart woont, het tressendst bewijs. Mogen deze brieven (want ook nu bestaat dit werkje in brieven) gelezen worden door iederen prediker, iederen onderwijzer in den Godsdienst, iederen onderwijzer der jeugd, iederen vader en moeder! Het zal overtuigen en onderrigten. Een zelfdenker moge hier en daar (gelijk de vertaler) dan juist niet alles en in iedere bijzonderheid beämen; maar hij, wien het om Bijbelkennis en Godsvrucht te doen is, legt echter, even weinig als hij, het boekje ter zijde, zonder dankbaar gevoel jegens den waarlijk godvruchtigen schrijver, en den opregten wensch: ‘Gods zegen ruste op
| |
| |
dit werkje des grijsaards, en zijn edel doel daarmede worde ook bij de Nederlanders bevorderd!’
4. Dit stichtelijk werk van ewald, ons verzorgd door S., is reeds in 1796, en dus al vroeg, door den waardigen j. van loo - gestraft? Neen, dat zegt de vertaler niet; maar van loo heeft er niet slechts den titel, maar nog wel iets meer (en, zoo wij wèl onthouden hebben, veel) van ontleend, voor zijne toen uitgegevene Gedachten en Gevoelens van eenen Christen. Nu ontvangen wij het werk zelf, zoo als ewald het in 't licht gaf; en het kan niet anders, of het wordt met genoegen ontvangen door de beminnaars van ewald's schriften. Het bevat allerlei, maar van groot belang, en is vol Bijbelsche aanwijzing, aanmoediging en troost, in ewald's bekenden warmen schrijftrant. Het bevat stukken uit leerredenen, brieven, of ook enkele, een weinig ontwikkelde, vooral voor het hart ontwikkelde gedachten. Ver het minste gedeelte was opzettelijk voor de drukpers geschreven. Zoodanige uitvloeisels van het godsdienstig hart vergoeden, door het natuurlijke, en de gemakkelijke toepassing bij soortgelijke omstandigheden, als bij welke zij uit het hart vloeiden, het gebrek aan meerdere, vooraf berekende naauwkeurigheid. Den waardigen en warmen vereerder van Christus en Christendom zal ook hier wel niemand miskennen. Ook dit werk vinde dan zijne lezers! ‘Zij zullen er (zeggen wij met S.) den beminnelijken ewald, den lievelingsschrijver van zoo velen, voor dank weten, en bij hunne edelste gevoelens dan vooral ook hem niet vergeten, van wien alleen de volmaakte giften tot ons afdalen, en die, bij het groote werk der opvoeding van Zijne kweekelingen, ook zoo dikwijls een goed boek tot het gezegende middel maakt.’
Alle deze Heeren vertalers hebben hunne taak goed volbragt. Bij dit algemeene moeten wij ons ten aanzien van deze boeken bepalen, wegens plaatsgebrek; hetgeen wij ons te liever getroosten, omdat wij veilig mogen vooronderstellen, dat ieder vooras reeds gevoelt, wat hij
| |
| |
in een godsdienstig geschrift van ewald zoeken en vinden kan. Onze voorafrede had alzoo in geenen deele ten oogmerk, de lezing dezer godsdienstige en, ieder in zijne soort, uitmuntende boeken te ontraden; maar eeniglijk perste het gezigt van zoo vele vertalingen van denzelfden schrijver ons de vraag af, of dan al dat vertalen bij ons wel behoefte is? en of het juist onze geleerde en gemoedelijke schrijvers wel zeer tot eere strekt? |
|