ling is, en dit neefje of kleinzoontje de eer van het geslacht behoorlijk ophoudt, wenschen wij onze kleinen, die ons, met het vrolijk: ‘alweder een Robinson!’ het boekje uit de hand namen, met dit hun zoo aangenaam geschenkje van harte geluk, en doen dit met te meer genoegen, daar nu deze zwerver eens door eene vrouwelijke en moederlijke hand is bearbeid, en eene moederlijke toespraak, ter bevordering van goede, zedelijke beginselen, aandoenlijk op het jeugdige hart werken kan. Dat een twaalfjarig kind zich alléén op een onbewoond eiland er ettelijke jaren doorredt, - dat het toeval, of liever de Voorzienigheid, het een eenjarig kind toevoegt, van hetwelk het de opvoeding begint, - dat zijne moeder eindelijk op dit zelfde onbewoonde eiland schipbreuk lijdt, en nog deze of gene bijzonderheid, moge wat onwaarschijnlijk zijn; maar de aandoenlijke uitboezemingen van het hart, waartoe dit een en ander dan aanleiding geeft, kunnen heilzame werking doen; gelijk geheel de geest van het boek je - de hervorming van een ondeugend en ongehoorzaam kind, door schipbreuk en verwijdering van alle betrekkingen en menschelijke hulp, tot een werkzaam en deugdzaam mensch - niets dan goeds beoogt, en niets dan goeds stichten kan. Het aardige boekje treft den juisten kindertoon.