Zonderlinge wraak van dr. Johnson.
Lady T.... had veel van Dr. samuel johnson gehoord. Zij wenschte hem persoonlijk te leeren kennen; en hij liet zich eindelijk door eenen vriend overreden, dat deze hem bij de Lady zou inleiden. Zijn uiterlijk voorkomen en omgang waren geenszins berekend, aan de verwachting der elegante vrouwe te beantwoorden, welke zij zich uit zijne schriften van hem gevormd had. Johnson was zeer lakonisch in zijn onderhoud, en zondigde veelvuldig tegen den toon der fijne beschaving. Bij het voordienen der thee, dezelve naar zijnen smaak niet zoet genoeg vindende, greep hij, in plaats van zich te bedienen van de zilveren suikertang, met zijne nog met inkt bevlekte vijf vingeren in de suikerdoos, om in dit gebrek te voorzien. Lady T.... mishaagde deze lompheid dermate, dat zij, om hare gevoeligheid deswege te doen blijken, terstond eenen knecht beval, eene andere suikerdoos te brengen. Dit was onzen johnson niet ontgaan. Hij dronk nog eenige kopjes; en, zijnen dorst gelescht hebbende, wierp hij zeer bedaard zijn kopje met den theelepel, in stede van hetzelve op de tafel neêr te zetten, in den haard. Alle aanwezigen waren verbaasd en verschrikt, en Lady T.... riep uit: ‘Om 's Hemels wille, Dokter! wat doet gij daar? Mijn gansche schoone servies is er door geschonden.’ - ‘Dat doet mij leed, Mevrouw!’ hernam johnson; ‘maar ik verzeker u, het geschiedde enkel uit beleefdheid: want uit de wijze, waarop gij straks omtrent de suikerdoos te werk ging, moest ik besluiten, dat gij nooit weer iets zoudt willen aanraken, wat door mijne handen was gegaan.’