Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1818(1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het levenspak. Lieve menschen, die mij hoort! Allen draagt ge uw pakje voort, Grijs van haar, of jong van dagen; Siere u 't vorstlijk hermelijn, Laat een pij uw kleeding zijn, Nimmer wordt ge er van ontslagen; Nimmer legt gij, vóór het graf, 't Vrachtje van uw schoudren af. Doch er is een groot verschil, Hoe men 't pakje dragen wil. Deze gaat met zware schreden, Klaagt en steent den ganschen weg; Hoe hij ook het vrachtje leg', 't Wil niet passen op zijn leden. Och! hij maakt, door veel misbaar, 't Levenspak nog eens zoo zwaar. [pagina 244] [p. 244] Broederlief, staak uw verdriet; Ween, ei ween zoo droevig niet; Wandel moedig door het leven; Draag uw pakje met verstand: Komt het niet van hooger hand? Is het niet van God gegeven? Daarom, torsch het, wel te vreên, Naar de groote rustplaats heen. Doch een ander, dwaas van aard, Maakt zich zelv' nog meer bezwaard: Waar' hij niet genoeg beladen, Woog de vracht hem nog te ligt, Zie, hij zoekt een nieuw gewigt, Om te torschen op zijn paden, En de man gaat neêrgedrukt, Onder vreemden last gebukt. Arme! zeg, hoe kan het zijn? Schept gij dan vermaak in pijn? Vindt ge uw weelde dan in 't klagen? Moei u met geen' vreemden last, Die niet op uw schoudren past; Laat toch elk zijn pakje dragen; Zoek de zorgen niet te vroeg: 's Levens ramp komt tijds genoeg. Maar nog verder loopt er een, Wuft en los van zin, daar heen; Schoon de vracht hem schijnt te knellen, En bij 't onbedachtzaam gaan, Op de hobbelige baan, Rug en schoudren pijnlijk zwellen, Schoon hij voor een' afgrond staat, Och! hij merkt het veel te laat. Lieve broeder op den weg! Ei, gebruik toch overleg; Schik het vrachtje goed in orde; Plaats het meer op uw gemak; Zorg toch eindlijk, dat het pak U niet al te lastig worde, [pagina 245] [p. 245] Eer de kracht u schiet te kort, En gij moedloos nederstort. Zalig, die, met vasten tred, Welgemoed zijn schreden zet; Die zijn vrachtje weet te dragen, Dat het niet te droevig knelt; Die het niet te weinig telt, Maar zich toch onthoudt van klagen; Die het eindlijk, bij den dood, Neêrlegt in zijns Vaders schoot! M.v.V. Vorige Volgende