De afgedankte krijgsman.
Toen ik eens, verhaalt Lady morgan, in den zomer van 1816, in de nabijheid der eerwaardige torens van het kasteel La Grange, met deszelfs beroemden eigenaar, den Markies lafayette, wandelde, ontwaarde ik eenen man, die aan de grachten werkte, welke het geheele kasteel omgeven. Hij trof mij door een zonderling, zelfs onderscheidend voorkomen; hij was groot en sterk, maar reeds bejaard. Bij onze aannadering stelde hij zich in postuur, legde zijne hand aan zijn lederen kapje, hetwelk zijn grijs haar naauwelijks bedekte, en groette ons op soldatenmanier, hetwelk de Heer lafayette op dezelfde wijze beantwoordde. Nadat hij zich weder aan het werk had begeven, vraagde ik den Generaal in het Engelsch: of dit niet een soldaat ware van het leger der Loire? ‘Ja,’ antwoordde hij; ‘hij moet zelfs uitgemunt hebben, want hij is lid van het legioen van eer, zoo als gij aan het lint in zijn knoopsgat zien kunt.’ Wij waren nog nabij hem; hij merkte op, dat de Markies zijn werk bezag, keek ons aan, en zeide fier: ‘Ik hoop, gij zijt daarmede tevreden, mijn Generaal?’ - ‘Ja, mijn vriend,’ antwoordde lafayet-