| |
| |
| |
Aan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer!
Uit No. 12 van uw geacht Maandwerk voor October dezes jaars kreeg ik kennis aan de Leerrede, ter gedachtenis van de groote verdiensten der Nederlandsche Vaderen, betrekkelijk het werk der Kerkhervorming, door den Hoogleeraar a. ij pe ij. Ik zag, uit het verslag daarvan, dat zijn H. Ew. zich, ter gelegenheid van derzelver uitgave, ongunstig had uitgelaten over mijne recensie van zijn H. Ew. beknopte Geschiedenis der Hervorming, door U in uw Tijdschrift voor November 1817 geplaatst, en inzonderheid over mijne aanmerkingen, wegens het door zijn Ed. beweerde, omtrent erasmus. Ik verlangde dus natuurlijk die Leerrede nader te kennen, schafte mij dezelve aan, en vond mij, na ze gelezen te hebben, opgewekt, om er het volgende over te stellen, hetwelk ik U beleefd verzoek, in een volgend Nommer uwer Letteroefeningen, een plaatsje in te ruimen. UEd. zal daardoor verpligten
Haren dienstv. Dienaar,
den recensent.
De Hoogleeraar ijpeij had, in zijne bekuopte Geschiedenis der Hervorming, na betamelijken lof gegeven te hebben aan velen, die tot deze groote gebeurtenis den weg hadden helpen banen, vervolgens de verdiensten van erasmus, te dezen aanzien, alleruitbundigst geroemd, en hem, als ware hij de eenigste man geweest, die de Hervorming had voorbereid, geprezen; ja, daarmede niet te vreden, had hij ook beweerd, dat erasmus, zelfs in vergelijking met luther, de eerste en grootste Hervormer genoemd moest worden; hoewel hij daarna weder verklaarde, dat beiden, erasmus en luther, in het geprezen opzigt, even verdienstelijk waren. Recensent had opgemerkt, dat het een met het ander niet wel overeenkwam, en dat, als van dadelijke hervorming der Kerk, in het begin der zestiende eeuw, gesproken werd,
| |
| |
(gelijk hier het geval was) erasmus den naam van Hervormer, waardoor dan alleen verstaan werd iemand, welke aan die dadelijke hervorming de hand geleend, en ze tot stand had helpen brengen, in geen opzigt dragen kon; dewijl hij tot dezelve niet alleen niets gedaan, maar ze integendeel hoogelijk afgekeurd en zelfs tegengewerkt had, en dat, in dezen zin, aan luther onbetwistbaar de aan erasmus verkeerd gegeven naam alleen toekwam.
Receusent had gedacht, dat dit zoo duidelijk was, dat de aanwijzing van den misslag alleen genoeg zou zijn, om ze te doen erkennen; te meer, daar de Prosessor zelf, in zijne beknopte Geschiedenis, had toegestaan, dat erasmus tot dadelijke hervorming niets gedaan had; dat hij daartoe slechts wenken had gegeven; dat het noodzakelijk geweest was, dat een ander daartoe opstond; dat erasmus, zonder dat, nooit beginselen van het zigtbaar werk bespeurd zou hebben, enz. Ondertusschen blijkt thans, dat Recensent zich vergist heeft. De Hoogleeraar verklaart nu, in het voorberigt zijner Leerrede, dat hij nog niet kan nalaten, erasmus, als den eersten en grootsten Hervormer, te roemen, en zegt, dat hij missch en nu, in de Leerrede zijne denkbeelden duidelijker heest ontwikkeld; dat echter vele bevoegde beoordeelaars terstond zijne meening wel gevat hebben, en het met dezelve ook volkomen eens geweest zijn; maar dat alleen Recensent geklaag had, dat hij eerst niet had kunnen begrijpen, hoe zijn H. Ew. zijn beweerde wegens erasmus had kunnen schrijven, en daarna, toen hij er den oorsprong van ontdekt had, het had moeten wraken, als eene misvatting, - en dat hij 's Hoogleeraars denkbeeld heeft opgegeven, als geheel nieuw, maar ook als geheel valsch en verwerpelijk. - Recensent wil over het onnaauwkeurige en raauwe van deze opgaaf van het door hem beweerde thans geene aanmerkingen maken, en vergenoegt zich met het volgende. Hij is er geheel gerust op, dat alle bevoegde beoordeelaars het met hem volkomen eens geweest zijn, en het ook, in weerwil van hetgeen de Hoogleeraar nu op nieuw geschreven heeft,
wel blijven zullen, daarin, dat zijn H. Ew. van erasmus veel te veel beweerd, en hem, in eenen zeer ongewonen en, in tegen- of zamenstelling met luther, onwaren zin, Hervormer, laat staan eersten en grootsten Hervormer, genoemd heeft. De grond van Recen- | |
| |
sents gerustheid is deze. 1. Alle bevoegde beoordeelaars weten, dat, lang vóór erasmus, eene reeks van geleerde Grieken en Italianen het onder hen op nieuw ontloken licht der letteren heinde en verre verspreid heeft, - dat het aan hun licht geweest is, waaraan erasmus zelf zoo wel, als vele anderen, het hunne hebben ontstoken, - dat zijn leeftijd vruchtbaar geweest is in Geleerden van den eersten rang, waaronder zulken, die hem, ten aanzien van letterkennis, op zijde gezet mogen worden; en dat velen van deze Geleerden, zoo wel als hij, schoon niet zoo uitgebreid, werkzaam geweest zijn, om algemeene verlichting te bevorderen. 2. Alle bevoegde beoordeelaars weten, dat ook, omtrent de verklaring der heilige schrift, reeds lang vóór erasmus de oogen van sommigen zich hadden beginnen te openen; schoon hij, na hen, vervolgens scherper zag, dan zij allen; - dat, reeds honderd vijstig jaren vroeger, een nicolaus de lyra zijne Postillen over den Bijbel, en, eene eeuw daarna, laurentius valla zijne Aanteekeningen over het Nieuwe Testament geschreven hadden, en dat aan het licht, door den eerstgemelden verspreid, zoo veel invloeds op de hervorming, door luther bewerkt, werd toegeschreven, dat men vrij algemeen erkende, dat, ware lyra niet voorgegaan, luther zulk goed spel niet zoude gehad hebben:
si lyra non lyrasset, lutherus non saltasset. 3. Alle bevoegde beoordeelaars weten, dat, wat aangaat het zien en aanwijzen van het bijgeloof en de verdorvenheid der Roomsche Kerk, ontelbaren erasmus zijn voorgegaan, en ontelbaren, te gelijk met hem, hunne stem daartegen hebben laten hooren. En eindelijk: alle bevoegde beoordeelaars weten, dat erasmus tot het dadelijk in stand helpen brengen der hervorming, door luther en anderen ondernomen, niet alleen geen vinger verroerd, maar (om er nu niets meer van te zeggen) zich dikwijls stellig tegen dezelve verklaard, en ze hoogelijk afgekeurd heeft. - En nu (zegt Recensent stout weg) kan geen bevoegd beoordeelaar loochenen, dat, als de Hoogleeraar ijpeij, die al het opgenoemde zelf ook zeer wel weet, en meestal openlijk erkend heeft, echter, zoo als hij voorheen, en nu op nieuw, heeft gedaan, erasmus voordraagt, als den eenigen man, die de tot hervorming noodzakelijke verlichting heeft aangebragt, - als den eenigen, die de leemten der Kerk en der
| |
| |
Kerkelijken aangewezen en bestraft, - als den eenigen, die de noodzakelijkheid van hervorming in het licht gesteld, en, met één woord, als den eenigen, die alles alleen tot dezelve voorbereid heeft, - dat hij dan (zegt Recensent) in erasmus lof buitensporig is, zichzelven tegenspreekt, en aan anderen hunnen welverdienden lof ontzegt; en dat, als zijn H. Ew. hem, in weerwil van het aangevoerde, nog den eersten en grootsten Hervormer wil blijven heeten, hij niet anders geacht kan worden, dan zich, willekeurig, in eene geheel oneigene, vreemde, en deels, in alle opzigten, onware, en daarom wraakbare, beteekenis, van dien naam te bedienen. Verkiest echter zijn H. Ew. daarbij te blijven? Recensent mag het lijden, nadat hij er de verkeerdheid duidelijk genoeg van heeft aangewezen. Niemand zal er nu door misleid worden; erasmus zal er niets bij winnen; anderen zullen er niets bij verliezen, en Recensent zal niettemin gelijk hebben en behouden. En gevaar is er niet, dat de wijze van spreken van den Hoogleeraar vele navolging zal vinden, en dat men, bij voorbeeld, iemand, die, nevens vele anderen, getoond heeft, dat een zeker gebouw kwalijk is ingerigt, en verbeterd behoort te worden, maar die er zich stellig tegen verklaard heeft, dat men het sloopen, en er een ander voor in de plaats stichten zal, - dat men zoo iemand, (zegt Recensent) nadat een ander het Gottisch gebouw omver gesmeten, en er een nieuw voor opgerigt heeft, nu, boven den bouwmeester zelf, daarvan den eersten en grootsten stichter zal heeten, of (met een ander voorbeeld) dat men aan de Schrijvers, die de overheersching van eenen napoleon met de pen bestreden hebben, voor de omverwerping van diens troon, eer en meer, of slechts
even veel, lof en dank zal wijden, als aan de alexanders, enz.
Of nu andere Geleerden, zoo als, bij voorbeeld, c.a. heuman, door den Heer ijpeij aangehaald, zich, nu of dan, eenig gezegde hebben laten ontslippen, waardoor zij, wegens erasmus verdiensten, ten aanzien der Hervorming, geacht zouden mogen worden, min of meer van het gevoelen van zijn H. Ew. geweest te zijn, - Recensent is verre af van dit te willen ontkennen. Hij zou het zelfs met de gezegden van anderen kunnen bevestigen. Maar het zegt nog geheel iets anders: men had de hervorming der Kerk aan erasmus en luther te danken, zoo als heuman zich
| |
| |
uitdrukte, - (aan erasmus, namelijk, als voorbereider, aan luther als dadelijk bewerkstelliger) - dan, zoo als de Hoogleeraar zich uitliet: erasmus was eerder en grooter Hervormer, dan luther. Laat zijn H. Ew. eens toonen, dat iemand dit vóór hem gezegd, dat eenig kerkelijk Geschiedschrijver dit zoo opzettelijk, zoo breed, zoo algemeen en zoo sterk beweerd heeft, als zijn H. Ew., en dat dit op beteren grond steunt, dan zijn H. Ew. nog heeft aangewezen. Recensent is verzekerd, dat zijn H. Ew. dit nooit zal kunnen doen. Het is er zoo ver af, dat zelfs geen kerkelijk Geschiedschrijver tot hiertoe, als hij de dadelijke Hervormers der Kerk opnoemt, daaronder immer erasmus geteld heeft. Men vergelijke, bij voorbeeld, slechts het, dezer dagen, met eene Voorrede van den Hoogleeraar clarisse, uitgegeven en te regt hooggeroemde Leerboek der Christelijke Kerkgeschiedenis, door w. münscher. En hoe zou het ook anders kunnen zijn? Wien zou het in gedachten zijn gekomen, erasmus, die, tot in zijn uiterste, in de gemeenschap der Roomsche Kerk bleef, en de door luther, zwinglius enz. ondernomene hervorming altijd misprees, hervormer, zelfs eerst en grootst hervormer, te heeten? Het gaapt immers al te wijd. Laat het waar zijn, dat erasmus mede hervorming verlangd heeft; hij heeft toch tot het in stand brengen van geene dadelijk de hand geleend; en, daar hij die van luther enz. openlijk heeft afgekeurd, blijkt het, dat hij eene andere, dan die van luther enz., verlangd heeft; en hem dan nu, die niets heeft tot
stand gebragt, de eere van het door luther enz. tot stand gebragte werk, zelfs boven hen, toe te kennen, - hem eersten en grootsten Hervormer te heeten! Recensent weet niet, wat buitensporig is, zoo het dit niet zij.
Het zal nu, denkt hij, wel noodeloos zijn, dat hij nader onderzoeke, wat de Hoogleeraar op nieuw, tot ontwikkeling van zijn denkbeeld, (zoo als hij zich uitdrukt) heeft te berde gebragt. Een staaltje slechts! - ‘Wanneer één Godsdienstleeraar, (zegt zijn H. Ew.) door zijne schriften, honderd andere Godsdienstleeraars hervormt, moet hij grooter geacht worden, dan één van deze door hem hervormden, die, door alle de overigen geholpen, het volk hervormt.’ Dit gaat, met toepassing op erasmus en luther, ellendig mank. Hervormen beteekent hier niets meer, dan verlichten. Deed nu luther niets meer, gelijk erasmus stellig niets
| |
| |
meer deed? En hadden luther en allen, die hem hielpen, hunne verlichting eeniglijk aan erasmus te danken? Wij zeggen er hartelijk neen toe, en vragen, (het antwoord gerust aan elk verblijvende:) wie is grooter man, hij, die inzonderheid de oogen voor het licht opent, en de noodzakelijkheid van hervorming toont, maar ze niet onderneemt, en, integendeel, als zij, op de eenige wijze, waarop ze mogelijk is, ondernomen wordt, en als zij alles in rep en roer stelt, en den ondernemer gevaar dreigt, stil terug treedt, zich beklaagt, dat hij te ver gegaan is, deswege verschooningen maakt, en, om gerust te kunnen blijven, en niets te vreezen te hebben, er zich niet alleen niet meê moeijen wil, maar er zich tegen verklaart, en den ondernemer openlijk zijnen invloed tracht te benemen, (dit alles deed erasmus) - of hij, die onbevreesd het werk alleen ter hand slaat, noch Paus noch Keizer ontziet, den banbliksem veracht, geen marteldood schroomt, en zich een leven, vol van onrust, van moeiten en van zorgen, getroost, voor de goede zaak, tot aan zijn' dood, met onbeschrijfelijken moed en volharding, ijvert, en ze, door anderen bijgestaan, ook gelukkig doet zegepralen?
Het schijnt sommigen misschien overtollig en dwaas, den Hoogleeraar hierover, op nieuw, zoo breed tegen te spreken; doch de zaak is, naar Recensents oordeel, gewigtiger, dan velen misschien denken. Immers wij wachten van zijn H. Ew. en van den Eerw. Heer dermout de Geschiedenis der Hervormde Kerk van Nederland; en het is Recensent meermalen voorgekomen, dat de Hoogleeraar, niet slechts ten aanzien van erasmus, maar ook van anderen, en vrij algemeen, als hij sommiger verdiensten prijst, daarin, ten koste van anderen, te ver gaat, en niet genoegzaam tegen de wederspraak van zichzelven op zijne hoede is. Daarom dacht Recensent het nuttig, zijn H. Ew. hierop bijzonder oplettend te maken, en van dit zijn zwak te overtuigen: want, zonder dat, vreest hij, dat de van zijn H. Ew. verwacht wordende Geschiedenis tot veel wedersprekens en geschils aanleiding zal geven, hetwelk hij wenscht, dat zijn H. Ew. moge voorkomen. En, opdat blijke, in hoe ver zijne vrees gegrond zij, en hij den Professor met of zonder grond bezware, zal hij nu nog een paar aanmerkingen maken over het door zijn H. Ew. beweerde op bl. 8 tot 11 en bl. 27 en 28
| |
| |
zijner Leerrede. Vooraf betuigt hij zijn H. Ew. voor die Leerrede zijnen dank, en belijdt gaarne en openhartig, dat hij nimmer, zelfs niet bij verre, zulk een klaar en uitgebreid denkbeeld gehad heeft van het uitstekend deel del Nederlandsche Vaderen in de voorbereiding der Hervorming, als zijn H. Ew. hier overtuigend heeft aangewezen. Ook zijn Recensent eenigen der aanmerkingen, achter de Leerrede gevoegd, regt dierbaar geweest. Maar nu moet hij aanmerken, dat zijn H. Ew. weder aan de, anders in zichzelf waarlijk verdienstelijke, geert groete van Deventer, en johan wessels hermanszoon van Groningen, te breeden lof gespild heeft. Immers, volgens zijn H. Ew., zou de eerste alleen de verbetering van hooge en lage scholen bewerkt hebben, en zou, uit de door hem gestichte geestelijke orde, alleen het licht zijn uitgegaan, zonder hetwelk de Hervorming nooit tot stand had kunnen komen. Hiermede wordt dus aan alle anderen, tegen de waarheid aan, alle aandeel aan de verbetering der scholen en aan de ontsteking van het licht der letteren ontzegd. Zoo ook omtrent wessels. Omdat deze al vóór erasmus tijd even zoo gedacht heeft als deze daarna, hoewel hij zijne gevoelens slechts mondeling en in een engen kring gemeen gemaakt heeft, daarom mogen de Groningers zich te regr beroemen, dat het licht der Hervorming niet ginds of daar, maar binnen de muren van hunne stad, het allereerst is opgekomen, het allereerst geschenen heeft. Waldus, wiclef, huss en anderen hebben derhalve dit licht nooit vroeger laten schijnen! En erasmus, schoon na wessels eerst opgestaan, moet echter de eerste
Hervormer heeten! Doch genoeg.
Alleen nog een woord, hetgeen Recensent betreft. - De Hoogleeraar verklaart, dat hem ‘de toon van het berigt in de Letteroefeningen misvallen is; te meer, daar de man, die of zelf de pen gebruikt heeft, of eenen anderen die heeft doen gebruiken, et geene reden toe had: en (voegt zijn H. Ew. er bij) uit de inleiding van het berigt terstond kende ik hem.’ - Hoe! zijn H. Ew. kende den man, over wiens toon hij zich beklaagt, terstond uit weinige woorden, zonder nogtans te weten, of hij zelf, dan een ander voor hem, de pen gevoerd had! Van zulk eene giskunst heeft Recensent geen denkbeeld, noch kan hij zich overreden, dat zij wiskunst zou wezen. Hij stelt het integendeei zeer mogelijk, dat zijn
| |
| |
H. Ew. zich vergist, en dus (zoo er schuld is) misnoegen voedt tegen een' onschuldigen. Dit wenscht hij te voorkomen, en daarom verklaart hij hier dat hij zelf, schrijver van het bedoeld berigt, nooit, en dus ook hier niet, zijne pen aan eenen anderen geleend heeft, - dat volstrekt niemand op zijn schrijven eenigen den minsten invloed heeft gehad; dewijl hij nooit met iemand over 's Professors geschrift gesproken, en niemand ooit geweten heeft, dat hij daarover eene recensie dacht te schrijven, - en dat hij ook vertrouwt, dat thans nog niemand, buiten den Redacteur, weet, wie ze geschreven heeft. - Hij had er geene reden toe, zegt de Professor, (om, namelijk, zoo te schrijven, als hij gedaan heeft.) Moet dit zeggen, dat hij integendeel reden heeft gehad, om 's Hoogleeraars geschrift niet op die wijze te recenseren, als hij gedaan heeft; dan betuigt Recensent zijn H. Ew. niet te verstaan, en zegt, dat hij, wat den inhoud betreft, als eerlijk Recensent, alle reden had, om daarvan te zeggen, hetgeen hij gezegd heeft, dewijl hij het der waarheid overeenkomstig hield. En wat den toon belangt: zoo de Hoogleeraar wil doen denken, dat Recensent bijzondere reden gehad had, om op een' anderen toon te schrijven, moet hij weder zijne onkunde daarvan belijden, en er bijvoegen, dat hij noch geheime reden, noch opzet, noch bijzondere bedoeling gehad heeft, om juist op een' voor zijn H. Ew. onaangenamen toon te schrijven; maar dat, voor zoo veel zijn schrijven, wanneer het der waarheid overeenkomstig zijn zou, zijn H. Ew. niet dan onaangenaam zijn kon, hij zichzelf onschuldig houdt. Voor het overige verklaart hij gaarne, dat hij den Hoogleeraar, als een der arbeidzaamste en verdienstelijkste Nederlandsche Schrijveren van dezen tijd, en dien hij niet, dan als een, in alle opzigten, braaf man, kent, waarachtig hoogacht, hem voor menige vermeerdering zijner kundigheden dankweet, en zelfs eerbied heeft voor de
beginselen, uit wier overdrijving, naar zijn oordeel, zijn H. Ews. misvattingen voortvloeijen, als zijnde die beginselen in zichzelf edel en loffelijk. Maar zijn H. Ew. houde hem ten goede, dat hij die overdrijving niet kan goedkeuren. Amicus erasmus, (zegt Recensent) amicus ypeyus, amicus quisque bonus; sed magis amica veritas. - Amicus ypeyus! Ja waarlijk, schoon Recensent zoo min zijn H. Ew., als erasmus, ooit gezien, of zijn H. Ews. geluid gehoord heeft. Ook dit was misschien nuttig hier te zeggen, en welligt ook er bij te voegen, dat, voor zoo ver het gewag van menno simons, door den Hoogleeraar gemaakt, mede eene hint zou moeten zijn, dat zijn H. Ew. Recensent kent, deze hem stellig verzekeren moet, dat hij dwaalt.
|
|