De Kerkhervorming, beschouwd als het werk des Heeren, in eene Leerrede, naar aanleiding van Hand. XI:21a, gehouden te Rotterdam, den 2den Nov. 1817, door J.C. Vorstman, Evangeliedienaar bij de Hervormde Gemeente aldaar. Te Rotterdam, bij M. Wijt. 1818. In gr. 8vo. 51 Bl. f :-11-:
Het komt ons niet voor, dat deze Redenaar veel tijd en vlijt aan het opstellen zijner leerredenen te koste legt; immers, naar het volbrengen van deze zijne, zoo als hij zegt, wel niet zeer gemakkelijke, maar toch niet onaangename, taak te oordeelen. Althans waren wij blijde, toen wij zijn Eerw. geklommen zagen, langs het moeijelijk, steil, en duiselig-makend slingerpad der zaak-volle geschiedenis, zoo hoog op den berg, waarop hij met zijne toehoorders wezen moest, om het veld overzien en de hand des Heeren te kunnen bemerken. Met even groot genoegen, daar wij dezelve op de laatste bladzijde vonden, zagen wij de opwekking aan de Gemeente, om op te staan ‘en alzoo staande eerbiediglijk te zingen, hetgeen men, maar dan zeker op beter toonen,’ (en zonder zoodanig eene voorafgaande leerrede) ‘nu welligt ook in den Hemel zingt: Gez. XLVI:48.’