dige jeugdige schoonheid eenige hulp of bijstand verleenen, want dan zou hij hare kieschheid kwetsen en haar karakter bederven. Het is toch geheel anders in de wezenlijke wereld, dan in de wereld van dezen roman; gelijk het, Gode zij dank! ook nog al eenigzins anders is bij de behandeling van eene ongelukkige. Ook kunnen wij niet zien, bij de eindelijke ontwikkeling, dat hare redenen van geheimhouding zoo dringende waren, dat zij haar geheim volstrekt aan niemand vertrouwen kon; daar zekerlijk het geval wel moeijelijk was, maar deze moeijelijkheid eenen welgekozen vertrouwde, hoedanig meer dan een zich harer zou hebben aangetrokken, van zelve tot de stiptste geheimhouding, bij het beproeven van hulpmiddelen, zou hebben gedrongen. Hoe ongelukkig het belangrijke mishandelde meisje dan ook was, en hoe veel achting wij ook hebben voor hare zedigheid, talenten en beproefde zuiverheid, zoo beschouwden wij haar reeds vóór, en ook nu nog ná de ontknooping, als een klein zottinnetje, waaraan het ons spijt dat wij zoo veel tijds verkwist hebben, als waartoe het nagaan van hare, op deze wijze verhaalde, geschiedenis ons dwong. Toen wij dan eindelijk eenige opheldering erlangden, werden wij regt boos, dat wij al wederom opgehouden werden, en het zwervend meisie nog eenen geruimen tijd moesten volgen door bergen en dalen, in bosschen, bij wilddieven en smokkelaars, en eindelijk al wederom bij het schuim der fatsoenlijke Engelsche natie; en ook het genoegen, dat wij ons hadden voorgesteld, bij de eindelijke ontknooping, door de welverdiende tentoonstelling der vele dwazen en onedelmoedigen, die de lieve meid zoo lang hadden gepijnigd, werd ons onthouden, daar de schrijfster, bij al hare langdradigheid, goedvindt, daarvan weinig of niets te berigten.
Trouwens, zij had ook het geduld harer lezeren reeds genoeg gevergd!
Wij willen in het vervolg een weinig voorzigtiger zijn, en bij verzierde verhalen, in soortgelijken toon gestemd, en die men zoo lang men goedvindt rekken kan, het slot afwachten. Hadden wij dit ook nu gedaan, dan konden wij in weinige regels opgeven, wat men nu, tot zijne redelijke kosten, in drie dikke boekdeelen lezen kan, immers in zoo verre dit den lezer belangrijk was. Wij zeggen nu niets van den afloop en geheel de fictie, opdat de lezers en lezeressen, die het vervolg nemen moesten, daardoor niet gestremd worden in het éénig genot nog, dat zij hebben kunnen voor hunne weggeworpene guldens; en wij hopen, dat hunne nieuwsgierigheid meer gespannen blijven zal, dan de onze was.
Het jammert ons, dat, daar de smaak in verdichte verhalen nog zoo algemeen schijnt, dat men zich van de uitgave van een werk, als dit, voordeel belooft, men dan niet verkiest te zorgen, dat men tevens iets leerzaams geeft, voor verstand en hart eenig voedsel, of voor 't minst zoodanig kunstwerk, dat men zonder verveling lezen kan.