merken wij dit zeer hinderend gebrek in het onderhavige werk op; schoon wij er tevens met den Vertaler bijvoegen, dat het voornamelijk in het begin plaats heeft, terwijl in het vervolg de stijl duidelijker wordt.
Om onzen Lezer over het oogmerk en den aard van dit werk te doen oordeelen, zullen wij, hoofdzakelijk, uit de voorrede des Schrijvers, de aanleiding tot hetzelve opgeven. Reeds op de Akademie had men hem ingeprent, dat hij het hoe van alles moest zoeken te begrijpen en te verklaren, het trachten begrijpelijk te maken, of, indien dit niet gelukte, het verwerpen. Hierdoor zocht hij, alwat in den Bijbel voor hem onbegrijpelijk was, weg te redeneren; en, weldra ondervindende, dat dit niet gemakkelijk ging, verwierp hij te eenemale den Bijbel, ten minste als Goddelijke openbaring. Hij zocht voorts zorgvuldig naar eene wijsgeerte, die hem voldeed. Dit ging eenigen tijd goed. Doch velerlei noodlottige omstandigheden deden hem eene behoefte gevoelen naar iets verheveners en heiligers. Zijne wijsgeerte werd hem een riet, dat spoedig brak. Door de schriften van hess, lavater en anderen weder op den Bijbel opmerkzaam geworden, begon hij dezen op nieuw door te lezen, en denzelven bijzonder met zijne onvoldane geestelijke behoeften te vergelijken: en van dien tijd af vond hij den Bijbel geheel anders; hij gevoelde meer en meer, dat dezelve juist voor 's menschen geestelijke behoeften berekend was, en dit heeft hij in zijn doorwrocht werk zoodanig aangetoond, dat het, vooral in onzen tijd, der overpeinzinge van ieder' waarheidminnaar overwaardig is.
Overeenkomstig dit zeer gewigtig oogmerk, nu, gaan vooraf eenige wenken, betreffende de onafhankelijkheid der godsdienstige denkbeelden van alle wijsgeerige stelsels. Dan volgt eene inleiding, waarin en over onze geestelijke behoeften gehandeld wordt, (zijnde voornamelijk eene nadere kennis van God, als Schepper en Weldoener van het Heelal, verzekering van de vergeving onzer zonden, en troost in rampen) en over de