| |
Sermons par feu Mr. J.G.Ch. de la Saussaye, Chevalier de l'Ordre du Lion Belgique, Chapelain du Roi, et Pasteur de l'Eglise Wallonne de la Haye. A la Haye et à Amsterdam, chez les Freres van Cleef. 1817. gr. 8vo. XXIV, 446 pag. f 4-:-:
Onder de voortreffelijkste predikanten der Walsche kerk in ons land behoorde voorzeker de Heer de la saussaye, die een' hundel leerredenen heeft uitgegeven, in 1810, bij Changuion en den Hengst, en van wien, na deszelfs dood, door zijn' zoon, deze nieuwe bundel in het licht is gebragt en aan onzen Koning opgedragen. Zijn schoon karakter en zijne groote verdiensten, als Christenleeraar en herder zijner gemeente, zijn naar waarheid geschetst geworden in eene leerrede van deszelfs ambtgenoot delprat, uitgesproken den 6den April 1817. Dank hebbe de uitgever, dat hij dit stuk vooraan geplaatst heeft! En, schoon wij in het zekere onderrigt zijn, dat er eenige onnaauwkeurighe- | |
| |
den in de interpunctie, ja zelfs eenige uitlatingen in hetzelve plaats hebben, doordien de druk en de correctie door den Auteur zelv' niet bezorgd zijn, zouden wij het echter, zoo als het is, niet gaarne gemist hebben; ja wij bekennen, door het kiesche en eenvoudigroerende van den stijl zoo wel, als door het edele en treffende van het opgehangene tafereel, zoo zeer te zijn getroffen geweest, dat wij, bij de eerste lectuur, die onnaauwkeurigheden en uitlatingen naauwelijks hebben opgemerkt.
Deze leerredenen, dan, behooren, zoo als in het gemelde stuk met grond wordt opgegeven, niet tot dezulke, welke men populair gewoon is te noemen. De beroemde de la saussaye was een man, volmaakt geschikt voor eene gemeente, zoo als, in 't algemeen, die van den Haag was, toen hij er beroepen werd, en zoo als die eenigermate nog is, bestaande, voor het grootste gedeelte, uit de hoogste en opgeklaardste klassen der maatschappij. Hij bezat zijne taal in eene uitstekende volmaaktheid, en zijne leerredenen verdienen, in dit opzigt, als modellen te worden aangeprezen. Dan, niet alleen de zuivere, keurige en eenvoudige, maar tevens krachtige en schoone stijl, maar ook de zeer verstandige en oordeelkundige behandeling der stoffen, kenmerken eenen meester in zijn vak. Dit zouden wij kunnen aantoonen, indien wij alle de leerredenen wilden doorloopen. Dan, daar dit ons te uitvoerig zou doen worden, en ook bij schriften van een' man, wiens roem reeds lang gevestigd is, overbodig zou zijn, zullen wij ons vergenoegen, met den inhoud der leerredenen, in dezen bundel vervat, op te geven, en daarna eene derzelven eenigzins van naderbij te beschouwen.
Veertien in getal zijn deze leerredenen. Voor de eerste derzelven is gedrukt het gewoon voorgebed des Leeraars, en voor de twaalfde zijn voorgebed voor de lijdenspredikatiën; beide overwaardig, om bij deze gelegenheid in druk te verschijnen. Ziet hier, voorts, ti- | |
| |
tels en inhoud der leerredenen zelve. I. Dat de Godsdienst het eenige noodzakelijke is, Luk. X:42a. II. Over de voortreffelijkheid van den Godsdienst, Jerem. IX:24. III. De voordeelen der godzaligheid, Spreuk. III:13-18. IV. Het karakter van een braaf man, of omschrijving van Psalm XV. V. Over de noodzakelijkheid van den ijver, Openb. III:19b. VI. De ware ijver, onderscheiden van den ijver zonder kennis, Rom. X:2. VII en VIII. Over het wezenlijk onderscheid van goed en kwaad, Jes. V:20. IX. De vaderlandsliefde, Psalm CXXII:6b. X. De rampen en de kortheid des levens, Psalm XC:10. XI. Het lijden van Jezus een bewijs van de Goddelijkheid van zijne zending, enz. Luk. XXIV:26a. XII. Jezus zich ten doode overgevende, Matth. XXVI:47-54. XIII. Jezus naar Pilatus geleid, Joan. XVIII:28-38. XIV. Het karakter van den bekeerden en met Jezus gekruisten boosdoener, Luk. XXIII:39-43.
Om uit deze verschillende leerredenen er ééne te kiezen, bepalen wij ons bij de elfde, tot grondslag hebbende deze woorden: Moest de Christus niet deze dingen lijden? - De inleiding is treffende en uitstekend gepast. Zij schetst een volmaakt goed man, naar het denkbeeld van Plato; als een man, die, beroofd van alle de wereldsche voorregten, zelfs den naam van een braaf man niet hebbe, maar gerekend worde de slechtste der menschen te zijn, zonder ooit de minste onregtvaardigheid te hebben bedreven; als een man, wiens deugd op de moeijelijkste proeven gesteld worde, zonder te bezwijken, en die, gegeeseld, gemarteld, in boeijen geslagen, en eindelijk gekruisigd, met een' vasten tred, tot den dood toe, de paden der geregtigheid bewandelt. - Dit schoone tafereel schijnt door een' profeet, als 't ware, opgehangen, en is althans in Jezus verwezenlijkt. Uit hetzelve wordt gelegenheid genomen, om het lijden van Jezus uit een allerbelangrijkst oogpunt voor te stellen, als hebbende, behalve deszelfs hoofdoogmerk, de verlossing van zondaren gediend om de
| |
| |
Goddelijkheid van zijne zending te bewijzen, en om de grootste kracht aan zijne leer te geven. Deze beide stukken worden ieder afzonderlijk, op de oordeelkundigste en overtuigendste wijze, ontvouwd. Ziet hier, kortelijk, het beloop van het eerste stuk. Jezus was niet alleen een wijze, die bedoelde zijne eeuw te verlichten; Hij was een gezant des Hemels, wiens gezegden als Godspraken moesten gelden. Om dit te bewijzen, was het niet genoeg, dat Hij onbesproken van wandel en zuiver van leer ware. Hij moest en zichzelven als Godsgezant voordragen, en met wonderwerken toonen, dat die hooge waardigheid Hem toekwam. Dit beide heeft Jezus gedaan, en zijn lijden heeft zoo wel de geloofwaardigheid van zijne getuigenis, als de wezenlijkheid zijner wonderen aan den dag gelegd. De grooten der wereld zouden gaarne gezien hebben, dat Jezus in al den glans van aardsche glorie ware verschenen. Dan, hierdoor zou men, met reden, hebben kunnen twijfelen aan de Goddelijkheid zijner zending, en Hem bij die oude wetgevers en stichters der staten hebben kunnen vergelijken, welke, om zich des te beter te doen eerbiedigen en gehoorzamen, nu eens zeiden uit Godenbloed gesproten te zijn, dan weder voorgaven, geheime zamenkomsten en gesprekken met de Godheid te hebben. - Bij den lijdenden Jezus vervallen alle soortgelijke vermoedens. De opregtheid van zijne getuigenis kan niet in twijfel worden getrokken, dewijl Hij, door hetgeen Hij van zichzelven getuigd had, het voorwerp werd van haat en nijd, met smaad overladen en ten dood gebragt. Wil men, voor een oogenblik, vooronderstellen, dat het voorgeven van Jezus ongegrond ware, men zal ten minste toestemmen, dat Hij innig bij zichzelven overtuigd heeft moeten zijn, dat hetzelve gegrond was. Wil men, dat Hij, door eene bezwaarlijk te begrijpene geestdrijverij vervoerd, zich ingebeeld hebbe een Godsgezant en met den Goddelijken geest vervuld te zijn, hoe zal men, echter, kunnen zeggen, dat Hij, toch,
zich even zeer bedriegen kon omtrent die Goddelijke
| |
| |
kracht, welke Hij zich toeëigende, en door welke Hij de verbazendste wonderen verrigtede? - Ja, zijne diepe nederigheid en zijn lijden zetten aan deze wonderen eene bijzondere echtheid bij. Hadde Jezus met koninklijke pracht zijne wonderen verrigt, hoe veel zouden zij, voor de nakomelingschap, van hunne bewijskracht verloren hebben! Nu zijn zij door Jezus in zijne nederigheid en onder het oog zijner vijanden gedaan, en hebben de proef doorgestaan van het strengste onderzoek. Wat meer is, Jezus wordt gevat en geregtelijk veroordeeld; maar het nageslacht herziet het proces, en regtvaardigt den veroordeelden. Zoo worden dan de wonderen van Jezus de zekerste daadzaken, die de geschiedenis kan opleveren! - Wat het tweede stuk betreft, hier wordt aangetoond, dat de staat van vernedering en van lijden bij Jezus gediend heeft, om aan het voorbeeld, dat Hij gegeven heeft, al deszelfs volmaaktheid bij te zetten. Ware Jezus in een' blinkenden staat geweest, zijn voorbeeld zou zoo algemeen nuttig niet hebben kunnen zijn. Zou men zijne gematigdheid, zijne belangeloosheid, zijne losheid van de wereld, zijne nederigheid hebben kunnen prijzen, indien Hij op een' troon geplaatst ware geweest? Welke bewijzen zou Hij hebben kunnen geven van zijne gelatenheid en lijdzaamheid, indien Hij aan geene wederwaardigheid ware onderworpen geweest? Hoe zou men van zijne zachtheid, van zijne toegevendheid, van zijne verdraagzaamheid hebben kunnen gewagen, indien zijn wil geene tegenkantingen ontmoet hadde? Welke beleedigingen, eindelijk, zou Hij hebben kunnen vergeven, bijaldien Hij geene vijanden gehad hadde? - Wij vinden, daarenboven, in Jezus lijden eene krachtige aansporing tot de deugd. Indien Jezus geen deelgenoot geweest ware der menschelijke rampen, dan zouden zijne bevelen minder kracht op ons hebben. Zijn voorbeeld heeft meerder kracht, dan zijne magt om te bevelen alleen immer konde hebben. Het brengt zijne zedeleer in werking, en doet ons in Jezus zien, hoe
| |
| |
edel, hoe schoon, hoe aanbevelenswaardig dezelve is. - Voorts wordt dit uitgewerkte stuk met korten en gepasten aandrang besloten, tot bevestiging in het geloof en tot heiligmaking.
Wat dunkt u, Lezer? Is dit niet verstandig prediken, en de eer van onzen Godsdienst, voor het oog van de grooten der wereld zelve, mannelijk handhaven? - Waardige Leeraar! Gij, die zoo veel nuts stichtede bij de eerste klassen der maatschappij gedurende uw leven, mogen uwe uitgegevene leerredenen nog veel nuts stichten na uwen dood! |
|