| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De laatste Tooneelen vóór de Wederkomst van Jezus, volgens de Openbaring van Johannes. Een Boek voor denkende, maar ongeleerde Bijbelchristenen. Door J.L. Ewald. Uit het Hoogduitsch, door W. Goede. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1817. In gr. 8vo. 322 Bl. f 3-:-:
Wij durven deze uitlegging van het moeijelijk boek gerust ieder huisgezin aanprijzen, en verzekeren den zoodanigen, wien het gevoel en de toon van ewald's vele godsdienstige, en altijd verstandig gemoedelijke, schriften steeds bijzonder behaagden, dat zij ook dit zijn werk niet onvoldaan uit de handen leggen. Al ware ook de Openbaring van Joannes slechts een dichtstuk, dan nog verdiende dezelve, om den opwekkenden en vertroostenden inhoud en het menigvuldig roerend schoon, opmerking en behartiging. Maar de Openbaring is meer. Zij hangt duidelijk met van elders bekende waarheden zamen, en de treffende brieven aan de 7 Gemeenten staan met de hier vervolgens geopende uitzigten in verband. Het doet ook veel altijd af, dat hij zalig genoemd wordt, die deze voorzeggingen hoort, leest, den zin verstaat en behartigt. Bij al de verschillende uitlegging stemt ook ieder daarin overeen, dat aan het eind de laatste en eindelijke toekomst des Heeren kennelijk bedoeld wordt; en dit altijd belangrijk geschrift wordt dan natuurlijk, hoe meer die toekomst nadert, ook nog meer belangrijk. Op deze wijze sprak ewald, toen hij in 1794 dit boek in het licht gaf. Nu eerst levert de Eerw. goede ons deze vertaling. Hij vond deze verklaring der Openbaring van Joannes niet alleen de meest voldoende van alle, die hij kent; maar ook geheel de behandeling voor verstand en hart regt nuttig gewijzigd. Hij raadpleegde bij
| |
| |
deze uitgave den Schrijver zelven, die in zijn werk niets te veranderen vond; hetgeen voor hetzelve zeker eene aanbeveling is, en alleen daardoor mogelijk werd, dat de bekwame man zich van de toepassing in bijzonderheden op, en het aanwijzen van tijden en plaatsen, en over het geheel van het botvieren van zijne verbeelding en gewaagde gissingen, vrij naauwgezet had onthouden, en alzoo eigenlijk niets heeft bestemd, dan hetgeen eerst bij de komst van den Heer zelven kan blijken al dan niet juist door hem in het Openbaringsboek te zijn gelezen; terwijl hij zich vooral bepaalde, om voor iederen, maar bijzonder voor zijnen, leeftijd regt nuttig en beoefenend te schrijven.
Bij een duister boek moet men de verklaring beginnen met, en gronden op, hetgeen duidelijk is; en het slot van het boek is hier het duidelijke: het voorgaande, hiermede in verband gebragt, kan wel niet anders voorstellen, dan de laatste vreesselijke tooneelen, welke de toekomst des Heeren zullen voorafgaan. Het is dan verkeerd, dat men in dit boek eene volledige geschiedenis der Kerk zoeken wil. De voorzeggingen kunnen ook geenszins op de verwoesting van Jeruzalem worden te huis gebragt, om verscheidene redenen, waaronder vooral ook de veel duidelijker voorspelling Matt. XXIV en Luk. XXI. Geheel het boek is in dichterlijke beelden geschreven; maar men moet onderscheiden de beelden, die den Dichter getoond werden, en die hij zelf gaf, of met welke hij den indruk beschrijft, welken de gezigten bij hem verwekten. Het haastelijk, hetwelk omtrent deze voorspellingen bij herhaling verzekerd wordt, zou tegen de hier gegevene uitlegging wel de voornaamste zwarigheid zijn, zoo men dit niet evenzeer, ja wel zoo goed, door snel vertolken kon; ook waren in Jeruzalems verwoesting, en in de gaven van den H. Geest, al dadelijk de onderpanden van de hier gegevene bedreigingen en beloften; en had de Heer goede redenen, om, gelijk overal, zoo ook hier, zijne toekomst meer nabij te doen hopen; dit was bij de vroe- | |
| |
gere voorspellingen van dezelve ook het geval, hoezeer er tevens genoegzame wenken voorhanden waren, dat dezelve langer, dan men dacht, zou achterblijven. ‘Zoo veel schijnt zeker,’ zegt ewald, ‘dat vrees en hoop der toekomst van Jezus sterk op de gemoederen werken; dat men derhalve altijd en ten allen tijde onzeker zijn moet, wanneer Hij zal komen. Zeker weet slechts de Christen, dat Christus komt, hoe Hij komt, en tot welk
oogmerk Hij komt. Even zoo zeker zijn de teekenen, die de nabijheid zijner toekomst zullen aanduiden. Teeken en onderpand der vervulde bedreigingen was Jeruzalems verwoesting; teeken en onderpand der vervulde belofte de uitstorting van den H. Geest. - Zoo lang er nog geen uitzigt op eene algemeene bekeering der Joden, niet tot het Theismus, maar tot het Christendom is, (Rom. XI.) Zoo lang Jeruzalem nog in de magt van andere volken is, (Luk. XXI:24.) Zoo lang er nog geen mensch der zonde is ten voorschijn getreden, die zich in Gods tempel plaatst, als een God, en zich zelven uitgeeft voor eenen God, (2 Thess. II:3 en 4.) Zoo lang is de wederkomst van Jezus niet geheel nabij. Zekerlijk echter kan en zal dit alles onverwacht, snel komen, gelijk Jezus en de Apostelen zulks dikwijls gezegd hebben. - De meeste tegenwerpingen, die men tegen het boek zelf maakt, zijn ook tegenwerpingen tegen den Bijbel,’ enz. De in het boek opgegevene getallen en tijden neemt ewald voor gewone getallen en tijden; en alzoo is de vervulling dier voorzeggingen nog toekomende. De verklaring van ewald wordt alzoo voor het minst door geene moeijelijke toepassing op reeds voorbij zijnde gebeurtenissen gedrukt.
Het werk wordt nog voorgegaan door eene aanwijzing van het kanonieke gezag des boeks, eene korte verklaring der voornaamste beelden uit de Profeten, en de opgave van den hoofdinhoud. Deze opgave komt hierop neder: ‘Een monarch zal naar eene algemeene alleenheersching streven, en dezelve zeer nabij komen
| |
| |
zonder eenigen oorlog. Dit maakt de laatste tijden kenbaar. Daarop volgt oorlog, duurte, honger en doodelijke plagen. - Martelaars, die naar verlossing haken, worden nog voor eenen korten tijd ter ruste verwezen; - dan volgt aardbeving en een tijd van verschrikking, die voor allen de laatste schijnt. Velen uit Joden en Heidenen worden uitgezonderd, en nu komen er over land, zee en rivieren groote plagen, hagel, vuur, vergiftiging der waters, verduistering der hemelligchamen. Verharde menschen worden door insekten en op andere wijzen gepijnigd en gedood. Drie en een half jaar werken twee profeten, gelijk mozes en elias; zoo lang wordt ook nog Jeruzalem door Heidenen vertreden. Doch deze beide profeten worden door zekeren monarch gedood, doch weder opgewekt en in den hemel opgenomen. De inwoners van Jeruzalem worden door aardbevingen tot zich zelven gebragt. Gedurende de drie en een half jaar worden de geloovigen der Israëlieten in eene woestenij beschermd. De magtige goddelooze monarch vervolgt drie en een half jaar de heiligen Gods, en wordt door zijnen voornaamsten toovenaar ondersteund. Zonder diens monarchsteeken te dragen, heeft niemand burgerlijke vrijheid; - velen sterven intusschen - aarde, zee, rivieren en zon plagen de afgodische vereerders van dezen monarch. Eene groote en bijzondere plaag komt over zijnen troon; de Eufraat droogt uit, ten einde Oostersche vorsten den weg te banen; menigerhande booze inboezemingen werken mede, om alles toe te bereiden tot den grooten dag Gods. - Vreesselijke aardbeving, verschrikkelijke hagel gaat den ondergang der stad op zeven heuvelen vooraf. Tien koningen vereenigen zich met dien monarch, om de verleidelijke stad, welke zich zoo zeer verrijkt heeft, te onder te brengen. Honger, dood en vuur vernielen dezelve. Nu komt de Heer, en maakt een einde aan den booswicht. De monarch en zijn voornaamste toovenaar ontvangen hunne straf.
De overigen sterven. Satans magt wordt gestremd; alle heiligen
| |
| |
Gods worden als op nieuw bezield, en tot mederegeerders van den Messias verheven. - Er volgt eene opwekking der dooden, een oordeel - een nieuwe hemel, eene nieuwe aarde, eene nieuwe verblijfplaats van Jehovah onder de zijnen - eene gouden eeuw, welker beeld in de verbeeldingskracht van alle dichters en in het hart van alle menschen, van de vroegste tijden af, gehuisvest heeft.’
De inhoud is: (1) Inleiding en hoofdinhoud. Hoofdst. I. (2-8) De bekende zeven brieven, (uitmuntend en roerend bewerkt.) II en III. (9) Ontdekking der eerste voorbereidselen tot den laatsten oordeelsdag. Hoofdst. IV-VII. (10) Zesvoudig oordeel over de ongeloovigen, tot eene proefneming van hunne verbetering. VIII en IX. (11) Voorbereiding en zinnebeeld in het klein, en laatste tooneelen vóór de toekomst van Jezus. X en XI:1-14. (12) Tafereel der lotgevallen van het goede en den waren Godsdienst. XI:15.-XIV:5. (13) De laatste waarschuwende strafoordeelen vóór den grooten oordeelsdag. XIV:6 XVI. (14) Babels val. XVII-XIX:4. (15) De laatste zegepraal van het goede over het booze. XIX:5 tot XX:1-3 en 7-10. (16) Regering van Christus en der Christenen. XX:4-6 (17) Waartoe wekt ons de blik op de schoone, nieuwe, door Christus beheerschte, aarde op? XXI en XXII.
Moeten wij nu ook ons gevoelen zeggen over de uitlegging van ewald, zoo erkennen wij gaarne, dat de Schrijver ons wegsleept, en het eenvoudige, ongekunstelde ons bekoort. Doorgaans zijn de ophelderingen, welke hij geeft, duidelijk en treffende, en wij voelen ons zeer genegen, om, met den Schrijver, de ontwikkeling der voorspellende beelden eerst aan den afloop der eeuwen te wachten. De opheldering van het getal 666 komt ons zeer eenvoudig voor, en beveiligt, meer dan eenige andere, tegen meeijelijke en gevaarlijke berekening, waardoor reeds zoo menigeen werd te leur gesteld:
‘En dit teeken des diers, waarover zoo veel gespro- | |
| |
ken, geschreven, gestreden is, dat op duizenderlei wijzen is verklaard en opgevat, wat was het dan? Wij willen de woorden nemen gelijk zij hier staan: “Wie verstand heeft, merke op het getal des diers. Het is een menschelijk getal; het is zeshonderd en zes en zestig.” Hoe veel er ook over getwist is, mij dunkt de zin is klaar, voor zoo ver dezelve thans klaar zijn kan. In de Grieksche taal, in welke Johannes schreef, even gelijk in andere talen, had men voor getallen geene bijzondere teekens, maar letters. Het getal zeshonderd zes en zestig bevat drie letters, welker beide uiterste, de eerste en laatste, wezenlijke letters uit den naam van Christus zijn, en welker middelste het beeld der slang, van den draak is κξς. Dus uitwendig Christus, inwendig slang, zoo als het dier zelf, dat horens had gelijk het lam en sprak als de draak. Ook als getal genomen, komt deze zin ons straks van zelve voor den geest. Het schijnt zich zeer goed te laten oplossen, en laat zich evenwel niet oplossen; het schijnt eenen regten wortel te hebben, en heeft toch geenen regten wortel. Het is een schijngetal, dat belooft en niet volbrengt; zoo geheel anders, dan die zeven, twaalf, honderd, vier en veertig duizend, die meer volbrengen dan zij beloven; gelijk juist de Antichrist beschreven wordt, die was en is, komt en is niet meer, in tegenoverstelling van Christus, die was en is en zijn zal. Even zoo drukken, in het Hebreeuwsch, de letters, die 666 uitmaken, datgene uit, hetwelk, twee hoofdstukken verder, op het voorhoofd der vrouw staat: geheim! En gelijk Paulus den Antichrist noemt: afval. Ik zou denken, dat alles duidelijk genoeg verklaard is voor hen, die een vatbaar verstand bezitten. Maar het zal zeker nog oneindig duidelijker zijn, wanneer al het andere
vervuld is. Ook kan dit getal eenen naam bevatten. Rabban simeon, die gedurende de verwoesting van Jeruzalem zoo velen misleidde, bevat het werkelijk, en was ook een zinnebeeld van den verleider en Antichrist. Als nu eenmaal een verleider onbegrijpe- | |
| |
lijke daden doet; als hij door schijn van vroomheid zoekt te misleiden tot goddeloosheid; als hij op het einde alles aan zich onderwerpt, en iedereen zijnen naam tot teeken moet dragen, zoodra hij in de maatschappij geduld wil worden: hoe veel opmerking zal het baren, als hij eenen naam voert, die juist dit getal weder in zich bevat; die hem, zonder dat hij het weet, kenschetst als dat, wat hij is! Hoe zal dit het laatste zegel der zekerheid drukken op deze voorspelling, die den vereerder van Jezus dan van zulk eene onschatbare waarde moet zijn; gelijk het het laatste zegel der zekerheid op de voorspelling drukte, toen men, na den dood van Gods Zoon, las: Hij is gestorven als een misdadiger en begraven als een rijke, en dit zoo letterlijk vervuld werd.’
Dan, of wij, bij eene gezette toetsing, met volle overtuiging in alles met ewald zouden instemmen; of de tijden, waarin dan nog zoo onbegrijpelijk veel gebeuren moet, zoo bestemd en kort zijn; of Babel inderdaad Rome is, en eene magt, die openlijk tegen Christus strijdt, die valsche Kerk verwoesten zal; of alles niet nog wel anders kan blijken te zijn bij de uitkomst, - kunnen wij niet verzekeren; en tot zulk eene gezette en moeijelijke nasporing van dit moeijelijk Bijbelboek vinden wij ons juist als Boekbeoordeelaars niet geroepen. Maar, hoezeer wij twijfelen, of de verhevene beeldspraak bij deze gezigten niet wat al te letterlijk en bepaald door onzen Schrijver worde opgenomen, durven wij echter dit zijn werk niet alleen als leerzaam, maar ook vooral tot opwekking en versterking van echt Christelijke verwachting en troost, en van den echt Christelijken zin voor het goede, een' ieder aanprijzen; hetwelk wij met vele proeven zouden kunnen staven, zoo de Schrijver niet genoeg reeds van deze zijde bekend was, en ons daarenboven ook ruimte ontbrak. |
|