schrift: de ware Vrienden, enz. (zie No. I. der Letteroeff. van dit jaar) bl. I. der Voorrede wordt aangehaald. Hij geeft deze Opdragt op verzoek van goede, der Latijnsche tale onkundige, vrienden in het Nederduitsch in het licht, verzekerd, dat zij ter bevordering van het algemeen welzijn enz. zal strekken; schoon hij zich blijmoedig getroost, bij velen, die der waarheid niet het beste hart toedragen, geenen dank altoos te zullen behalen. Zijn boedel, beweert hij, tegen de Haarlemsche Courant van 28 Oct. j.l., is wel geinvadeerd en gedistraheerd geweest, (in dezen heeft hij gedeeld in het lot van onzen laatsten waardigen Stadhouder, bl. V.) maar nooit geabandonneerd of insolvent.
De Opdragt zelve begint met eene lange uitweiding over den verdienstelijken hieronymus van alphen, en uitdrukking van smart over deszelfs afsterven, daar hij zeker mede zich zoude onledig gehouden hebben met het nasporen van de eindoogmerken aller beroerten enz. in Europa en elders; onder welke eindoogmerken dan ook behoort de verhooging van het Huis van Oranje, waarmede de Schrijver onzen Koning hartelijk geluk wenscht. Verder betuigt hij aan Z.M. zijne vreeze, dat sommige bewoordingen in zijn Dichtstuk hem naspraak, berisping of iets ergers zouden kunnen verwekken, en verzoekt verlof tot eene uitweiding, ten einde die bewoordingen te verklaren. Bij deze gelegenheid ontvangen wij een betoog, dat de in 't werk gestelde pogingen van naar nieuwigheden hakende burgers wel degelijk aan de nakomelingschap gemeld en niet vergeten moeten worden. Ook komt het ons voor, dat de Schrijver eenig noodlottig voorteeken ziet, en vreest, dat er wel eens reden tot klagte mogt plaats grijpen over 's Konings raadslieden. Eindelijk betuigt de Schrijver nogmaals zijne brandende begeerte, om, zij het in eenen werkzamen stand, of in een ambteloos leven, waartoe de nieuwigheidzoekende Bataven hem, met velen, ja zelfs met 's Konings Va-