Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRedding van den Engelschen overste Ponsonby in den slag bij Waterloo.Ga naar voetnoot(*).(Volgens de mondelinge mededeelingen van hemzelven.)
- Tegen den middag helderde het weêr op, en de zon kwam juist te voorschijn, toen de slag begon. De legers waren ongeveer elfhonderd schreden van elkander verwijderd, en de voorposten, eer zij ingetrokken werden, den anderen zoo nabij, dat zij met elkander konden spreken. Toen zag ik, zoo ik meene, buonaparte op ééns met eenen aanzienlijken Generaalstaf langs het front van ons leger nederwaarts rijden. Ik stond met mijn regiment (ongeveer 300 man sterk) op de uiterste spits des linker vleugels, met den last, naar ver- | |
[pagina 760]
| |
eisch van zaken te agéren. Beide legers stonden elk op eene matige af helling, en hadden elk een smal dal tusschen zich. Ten een ure meende ik zekere onbestemdheid in eene kolon Fransche infanterij (veelligt 1000 man sterk) te bemerken, welke met een onregelmatig vuur aanrukte; ik besloot diensvolgens, haar aan te grijpen. Toen wij in galop nedersprongen, ontvingen wij van onze eigene troepen ter regter zijde een vuur, verderfelijker dan het vijandelijke, dewijl de vijand veel eerder op ons schoot, dan zijn vuur kon werken, en, toen wij nader kwamen, daarmede ophield. Nog vijftig schreden van hen as zijnde, maakten zij regtsom keert, en zij leden eene groote nederlaag, naardien eenige Nederlandsche troepen ons volgden, die onzen voorspoed hadden opgemerkt. Dan, naauwelijks waren wij door de Franschen heêngeboord, toen wij voordat wij ons konden forméren, door ongeveer 300 Poolsche lansiers werden aangegrepen, die den Franschen ter hulpe gesneld waren. De Fransche artillerij begroette ons met een verschrikkelijk kartetsvuur, hetwelk echter, tegen één der onzen, zeker drie hunner eigene manschap doodde. In het gevecht was ik intusschen ten zelfden oogenblikke aan beide de armen geheel verlamd geworden, en, door weinigen van mijn volk verzeld, die echter ook weldra werden afgemaakt - want men vroeg noch gaf pardon - ging mijn paard met mij door, tot dat ik eenen sabelhouw op het hoofd bekwam, en zonder bewustheid met het aangezigt ter aarde nederstortte. Tot mijzelven komende, rigtte ik mij een weinig op, om rond te zien - want ik geloof, ik ware toen nog in staat geweest om op te staan en mij vandaar te begeven - daar kwam een lansier op mij af, en, terwijl hij riep: Tu n'est pas mort, coquin? stiet hij mij de lans in den rug. Mijn hoofd zeeg neder, het bloed stroomde mij ten monde uit, ik kon niet meer ademhalen, en dacht: Nu is het met mij gedaan! - Niet lang daarna (het is mij onmogelijk den tijd te bepalen, maar ik moet in minder dan tien minuten na den aanval gevallen zijn) kwam een tirailleur, die mij, onder bedreiging van mij te vermoorden, wilde uitplonderen. Ik zeide hem, dat hij mijkon doorzoeken, en wees hem op een' kleinen zijzak, waarin hij drie daalders, alles, wat ik had, vond; hij scheurde mij vervolgens het vest los, en liet mij in eene hoogst ongemakkelijke houding liggen. Naauwelijks was hij | |
[pagina 761]
| |
weg, of er kwam een ander met hetzelfde oogmerk; maar, daar ik hem zeide, dat ik reeds uitgeplonderd was, liet hij mij liggen. Nu verscheen een officier met eenige manschap, tot welke waarschijnlijk de tirailleurs behoorden, hield stil, waar ik lag, steeg af, en vroeg mij, of ik zwaar gewond was. Ik bevestigde zulks, met den wensch, dat men mij mogt wegvoeren. Hij zeide, hij konde of mogt zelfs zijn eigen volk niet laten wegvoeren; maar, wonnen zij den slag, gelijk waarschijnlijk was, - want, zoo hij meende, was wellington gesneuveld, en zes van onze bataljons hadden de wapens nedergelegd - zoo zou hij mij alle mogelijke oplettendheid betoonen. Ik klaagde over dorst, en hij zette mij zijne brandewijnsflesch aan den mond, terwijl hij een' der zijnen beval, mij regt op zijde te leggen, en een ransel onder het hoofd. Nu ijlde hij naar het gevecht. Nooit, evenwel, heb ik mogen ontdekken, wie deze edelmoedigheid mij heeft bewezen, aan welke ik waarschijnlijk mijn leven te danken heb. Naardien hij een' blaauwen overrok droeg, konde ik ook niet zien, welken rang deze vijandelijke officier bekleedde. Weldra kwam er weder een tirailleur, knielde digt bij mij, en schoot over mij heên, terwijl hij zich met groote levendigheid met mij onderhield; vervolgens liep hij snel henen, zeggende: Vous serez bien aise d'entendre que nous allons nous retirer. Bon jour, mon ami! - Terwijl de slag in dezen omtrek voortduurde, werden verscheidene gewonden en dooden digt bij mij door de kogels getroffen, welke tamelijk dik te dezer plaatse vieien. Tegen den avond, toen de Pruisen kwamen, was de onophoudelijke donder der kanonnen van hunne en de Britsche linie, die steeds luider en luider werd, hoe nader zij kwamen, de schoonste muzijk, welke ik immer hoorde! Het schemerde reeds, toen twee eskadrons Pruissische kavallerij in vollen ren over mij henengingen. Ik rigtte mij daarbij van den grond op, en kromde mij angstig heen en weder. De doodsbenaauwheid, welke mij bij het gerucht van derzelver nadering aangreep, laat zich gemakkelijk - doch neen, laat zich onmogelijk denken! Ware er geschut langs dezen weg gekomen, het ware met mij gedaan geweest. - De slag was nu bijkans gedaan, of ten minste zeer in de verte voortgerukt; het geschreeuw en gekerm der gewonden om mij henen werd elk oogenblik hoorbaarder; daartusschen | |
[pagina 762]
| |
vernam ik schoten, verwenschingen, ook wel het geroep: Vive l'Empereur! dan weder salvo's uit het klein geweer en het geschut; bij wijlen werd het ook geheel stil, hetgeen mij nog verschrikkelijker was dan het geraas, - mij dacht, de nacht zou nimmer eindigen! - Om dezen tijd had zich een man van de Koninklijke Garde dwars over mijne beenen gelegd; vermoedelijk was hij in zijnen doodsangst hierheên gekropen; zijne zwaarte, zijne krampachtige bewegingen, zijn stenen, en de uit eene wonde in zijne zijde voortkomende lucht - inzonderheid dit laatste, wijl het mijn eigen geval was - maakten mij zeer benaauwd en angstig. De nacht was niet donker, en de Pruisen zwierven rond, om buit te maken. (Het tooneel uit Ferdinand, Graaf van Fathom, schoot mij thans in de gedachte; ofschoon er, zoo ik meene, geene vrouwen bij waren.) Velen van hen kwamen ook bij mij, zagen mij aan, en - gingen regenover mij voorbij! Eindelijk bleef één staan, om mij te onderzoeken. Ik zeide hem, zoo goed ik vermogt, - want ik konde slechts zeer weinig Duitsch spreken - dat ik een Britsch officier, en alreeds uitgeplonderd was. Hij was echter hiermede niet voldaan, maar draaide mij om en om, eer hij mij verliet. Ongeveer een uur vóór middernacht zag ik een soldaat in Engelsch uniform op mij afkomen, die vermoedelijk hetzelfde oogmerk had. Hij kwam, en zag mij in het aangezigt. Ik sprak hem oogenblikkelijk aan, terwijl ik hem zeide, wie ik was, en hem eene belooning toezegde, wanneer hij bij mij wilde blijven. Hij zeide mij, dat hij tot het 40ste regiment behoorde, en hetzelve verloren had. Hij bevrijdde mij van den stervenden man, en, daar hij ongewapend was, greep hij een zwaard van den grond, en plaatste zich nevens mij, nu een weinig voor- dan achterwaarts gaande. Ten acht ure des morgens ontdekten wij in de verte eenige Engelschen; hij liep naar hen toe, en er werd een bode naar hervey afgevaardigd. Er kwam eene kar voor mij. Ik werd op dezelve geplaatst, en naar eene pachthoeve vervoerd, ongeveer anderhalve mijl ver; hier werd ik in een bed gelegd, uit hetwelk, gelijk ik naderhand vernam, de arme gordon zoo even was genomen. Ik had zeven wonden bekomen. Een heelmeester sliep in mijne kamer, en ik werd gered door onophoudelijke aderlatingen, 120 oncen in twee dagen, behalve het groote bloedverlies op het slagveld. | |
[pagina 763]
| |
De lansen zouden, van wege derzelver lengte en zwaarte, mij het zwaard, lang vóór ik het verloor, uit de hand geworpen hebben, bijaldien ik het mij niet aan dezelve had vastgebonden. Wat van mijn paard geworden zij, weet ik niet; het was het beste, dat ik had. De Koninklijke Garde ademde nog, toen ik des morgens werd weggevoerd; en hij kwam kort daarna in het hospitaal. Sir d. parker zeide, dat de grootste ongelegenheid, waarin hij zich gedurende den ganschen dag had bevonden, geweest was, zijne manschap terug te houden, die bestendig op mij en mijn regiment vuurde, toen wij den aanval begonnen. De Franschen maken in den slag veel geschreeuw; de Engelschen schieten slechts. Vele verwarringen en misverstanden ontstonden door de gelijkvormigheid der kleeding. De Belgiërs inzonderheid leden zeer, van wege hunne gelijkheid met de Franschen; dewijl zij nog dezelfde uniformen droegen, welke zij onder buonaparte hadden gedragen. |
|