Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 444] [p. 444] Jan's gevoelen over zijn' heer. Mijn Jonker heeft een vreemde kwaal; Men weet niet, wat hem deert; En vinden wij niet spoedig baat, Dan loopt het wis verkeerd. Verleden zondag, 's morgens vroeg, Riep hij: ‘Mijn laarzen, Jan!’ En toen hij daarmeê vaardig was: ‘Waar zijn mijn gespen dan?’ Aan tafel gaat het kluchtig toe: Nog gistren - ha, ha, ha! Blies hij, als ware 't rijstebrij, Uit al zijn magt de sla. 'k Had onlangs hem een boek gebragt: Terwijl hij leest, (hoe raar!) Neemt hij zijn pijp, en klopt die uit, En roept fluks: ‘Binnen maar!’ Laatst zat zijn poedel naast zijn' stoel. ('t Was op een speëlpartij.) Hij houdt de kaart hem voor, en zegt: ‘Wat dunkt u: spelen wij?’ 't Gezelschap, op een' zoelen dag, Dronk onlangs buiten thee: Hij neemt den trekpot, op mijne eer! En giet er de asters meê. Op onze laatste hazejagt, Daar ging het treflijk toe! Hij legt zijn' snaphaan aan, en - paf! Hij schiet een magre koe. Er schijnt in heel de Apteek geen drank, Geen kruid, dat hem gerieft: De Dokter spreekt van d' onderbuik; Ik zeg: hij is verliefd! - Vrij naar het Hoogduitsch. IJ. Vorige Volgende