Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Kinderlijk verjaargeschenk aan grootvader. Lieve, beste Grootevader! Daar het thans uw jaardag is, Wilde ik ook zoo graag wat geven U tot een gedachtenis. 'k Weet, dat uw gevoelig harte Zulke kleine gaven mint, Als het in die kleine gaven Maar een blijk van liefde vindt. En wie zou U meer beminnen, Dan uw oudste lieveling? Maar - wat heeft uw arme keetje, Dat zij zelv' niet eerst ontving! Och, wat was ik bitter droevig, Dat ik niet zoo iets bezat, 't Geen ik mogt het mijne noemen En dus vrij te geven had. 's Avonds, als ik zon gaan slapen, Lag ik met dat denkbeeld neer; 's Morgens, bij het wakker worden, Was 't mijn eerste denkbeeld weer. [pagina 343] [p. 343] Eindlijk viel mij wat te binnen; 'k Dacht - en o, wat was ik blij! 'k Heb mijn eersten tand verloren, En dat tandje is toch van mij. 'k Heb Mama wel hooren zeggen, Welk een vreugd het had verwekt, Toen zij van uw eerste kleinkind Eerst dat tandje had ontdekt. 'k Heb U zelv', nog korts geleden, Toen ik 't pas verloren had, Om dat tandje hooren vragen, Als voor U een kleine schat. Schoon ik dan het wou bewaren, 'k Sta het nu met blijdschap af; Ja - het is voor Grootevader, Die er zoo veel prijs aan gaf. Vrolijk liep ik straks naar binnen; Fluisterde 't Mama in 't oor; Ging het Grootema vertellen, En zij kusten mij er voor. O! wat heeft mijn hartje sedert Al verlangd naar dezen dag! Telkens zei ik tot mij zelven: 'k Wou, ik toch maar Paschen zag! Eindlijk is die dag nu heden, Die uw zestigst jaar volendt; Zie dan nu ook, Grootevader! Keetje met haar klein present. Och, het heeft alleen de waarde, Die er uwe liefde aan geeft; Maar - het is het best, het eenigst, Dat uw arme keetje heeft. Grootemoeder liet het zetten In een mooijen gouden ring; Want, zoo'n enkel kindertandje Is toch ook geen aardig ding. Nu - nu kunt gij 't alle dagen Eens bekijken aan uw hand, En dan, met een hart vol liefde, Denken aan uw kleine pand. Mogt gij 't zóó nog lang beschouwen, Altijd met vernieuwde vreugd! [pagina 344] [p. 344] Als ge uw kleinkind op ziet wassen, In gehoorzaamheid en deugd. 'k Heb dat tandje nu verwisseld, Voor een grooter, vaster tand; 'k Hoop nu ook, door braaf te leeren, Zóó te groeijen in verstand. Nu dan, beste Grootevader! Die ons allen zijt zoo waard, Blijf, tot vreugde van ons allen, In Gods gunst nog lang gespaard! Zie uw kleine lievelingen Beide nog eens braaf en groot, En bewaar uw keetje's tandje Steeds in liefde tot uw dood! J.d.K. L. 7 April 1817. Vorige Volgende