Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 284]
| |
Europa zal kunnen zenden, zoo zet ik mij nu eens regt op zijn Oostindisch op mijn gemak, om u kennis te geven van ons behouden arrivement alhier; zijnde wij den 26 April ter reede van Batavia geankerd. Onze overtogt van de Kaap tot hier is zeer onvoorspoedig geweest, zijnde telkens geplaagd met stilte en tegenwind. Intusschen hebben wij het bijzonder voorregt gehad, dat onze Equipagie en geëmbarqueerde troepen alle steeds de volmaaktste gezondheid genoten. Wij hebben in zeven maanden bij 800 man slechts 6 à 7 dooden gehad, hetgeen overal elders zou gebeurd zijn; daarentegen zijn er in dien tijd 8 kinderen geboren, waarvan nog 6 frisch en wel zijn. Ik voor mij kan zeggen, dat ik zoo wel hier als op reis bestendig even gezond ben geweest als in Holland. Tegen de warmte zijn hier zoo vele hulpmiddelen, die men in Holland niet kent, dat ik u kan verzekeren, dat mij dezelve niet half zoo veel hindert als ik mij had voorgesteld. Gij verwacht nu zeker, volgens mijne belofte, eenige beschrijving van deze Kolonie; doch, daar ik nog maar sedert een dag of acht hier ben, en ik in dien korten tijd, zoo door de nieuwheid der voorwerpen, als door de bestendige levendigheid, die het arrivement der toekomstige Regenten eener uitgebreide Kolonie noodwendig veroorzaakt, buiten staat mij bevind om zulks behoorlijk te doen, zoo zal ik alleen bij wijze van dagverhaal u mijn wedervaren mededeelen. - Den 20 April ankerden wij in de bogt van Anjor, in Straat Sunda. Dadelijk kwam ons eene menigte kleine praauwen, van boomstammen gemaakt, op zijde. In elk bevond zich één of op zijn hoogst twee Negers, die, voor een' geringen prijs, allerlei ververschingen, vooral gevogelte, aan boord bragten. Wij hadden al sedert een week of drie niets gegeten dan scheepskost; dus kunt ge denken, of wij ook dadelijk hierop aanvielen! Intusschen werd er gezorgd, dat de vruchten niet onmatig werden gebruikt, hetwelk geen kleine verzoeking was. Verbeeld u de schoonste ananassen, (de slechtste zeker beter, dan die bij den Koning op tasel komen) voor ik meen 2 of 3 stuivers; reken daar nog bij, dat de Negers gebruik maakten van onze graagte, daarbij voegende allerlei soort van meloenen, pisangs, oranjeäppelen, pompelmoezen en nog verscheidene andere soorten, die ik voor mijn deel kocht; eene partij kippen, ook zeer goed- | |
[pagina 285]
| |
koop; en des avonds zond ons de posthouder negen carbouwen, zijnde een dier, dat zeer veel heeft van onze ossen, benevens eene zeer groote menigte groenten. Des nachts waren wij genoodzaakt ons anker te kappen wegens eene opkomende zware bui, en om vrij te raken van de klippen. Wij hebben toen nog tot den 26sten werk gehad om op de reede van Batavia te komen. Gedurende dien tijd heb ik steeds in eene sloep de doortogten en droogten tusschen de eilanden moeten peilen, waardoor wij met de Evertsen zouden passeren. Zaturdag, of den dag na onze aankomst, gingen de Commissarissen - generaal naar den wal, door alle de schepen en door ons en door de forten en batterijen gesalueerd. Aan den wal stond eene ontelbare menigte van de fraaiste koetsen en andere rijtuigen. In dezelve bevonden zich de leden van de hooge en mindere Regering, en verder alle de fatsoenlijke lieden van de Kolonie. De koetsen van den Gouverneur waren bestemd voor de Commissarissen - generaal, en eene deputatie van Generaals en hooge ambtenaren verwelkomde hunne Exc. Ik plaatste mij, benevens het verdere gevolg, in de overige rijtuigen, en hierop begaven wij ons naar het Gouvernementshuis, dat een groot half uur buiten de stad ligt; wordende de stoet voorafgegaan door muzikanten te paard en een eskadron huzaren. Dat de toevloed van volk ongemeen groot was, behoef ik u niet te zeggen. In het Gouvernementshuis werd ons een prachtig dejeuner gegeven; waarop wij ons naar de woningen begaven, waar wij zouden logeren, na eene reis van zeven maanden, gedurende welken tijd ik maar twee of drie maal aan den wal was geweest. Het huis, voor de ontvangst van den Schoutbijnacht, Professor reinwardt, een' neef van den Schoutbijnacht en mij bestemd, was dat van den Weled. Heer ijsseldijk. Was ik verwonderd geweest over de, voor u en ieder, die nooit de Indiën gezien heeft, onbegrijpelijke, pracht van de buitenzijde en avenuen der landhuizen, kort op elkander langs den weg gelegen, niet minder was mijne verbaasdheid over de ten top gevoerde luxe, die binnen dezelve heerscht. Den eersten dag schreef ik de menigte van slaven, die om de tafel stonden en de eetzaal vervulden, daaraan toe, dat men zich bevlijtigde om den Schoutbijnacht zoo luisterrijk mogelijk te onthalen. Gedeeltelijk had ik hierin ook niet mis; maar sedert heb ik gelegenheid ge- | |
[pagina 286]
| |
had, er beter over te kunnen oordeelen, en verzeker u, dat ik reeds verscheidene malen hier en elders familiair heb gegeten, en nooit minder dan 20 slaven en slavinnen achter de tafel heb gezien. Een huis, dat fatsoenlijk gemonteerd zal zijn, heeft, volgens het idee der Kolonisten, op zijn minst zestig of tachtig slaven noodig. Inmiddels kan ik verzekeren, dat het werk, 't geen zij verrigten, op hun gemak door tien Europesche meiden en knechts zou gedaan worden: want alle deze schepsels zijn ten uiterste lui. De levenswijze alhier is ingerigt naar het klimaat, en de huizen inzonderheid om vrijen doortogt te laten aan den wind, hetgeen maakt, dat de warmte binnen dezelve nooit hinderlijk is; dezelve zijn hoog van verdieping; de vertrekken zijn alle zeer groot, en prachtig gemeubeleerd, vooral uitmuntende in glaswerk, als kroonen enz. Gij kunt denken, lieve Moeder, dat de kanapé's zeer gemakkelijk zijn, en men ziet er niet anders dan zeer wijde leuningstoelen. Men staat des morgens ten 5 ure op, waarop dadelijk door eene siavin koffij wordt aangeboden, terwijl eene andere gereed staat met eene zilveren lampetkan en kom. Na zich gekleed te hebben, ontbijt men met koud vleesch, visch en vruchten. De morgen is meesttijds zeer liefelijk en koel, zoodat eene kleine wandeling alsdan zeer aangenaam is; doch ten 8 ure is het geen manier meer, dat een blanke te voet buiten de deur komt; alsdan is men, willens of onwillens, genoodzaakt te rijden. Intusschen moet ik bekennen, dat in dit opzigt de mode zeer nuttig is, en met het gezond verstand beter strookt dan sommige gebruiken in Holland. Indien een Europeër hier veel wilde te voet gaan, geloof ik, dat zijne erfgenamen weldra eene koets voor hem zouden noodig hebben. - Van 8 tot 10 ure is het de tijd der bezoeken; ten 12 of half 1 ure wordt er gedineerd tot half 2 of 2 ure, waarop de vreemde gasten zich naar huis begeven, en de huisgenooten naar bed; men kleedt zich dan in den volstrektsten zin uit, hangt eene cabaai of wijden japon om, en rust daarin tot 4 ure, waarop men thee drinkt. Ten 5 ure beginnen andermaal de bezoeken, die dan ook wel tot 12 of 1 ure duren, wordende er dan gespeeld, en somtijds zeer grof; doch ik heb mij tot nog toe daarvan onthouden. Men is hier ook zeer gezet op dansen, vooral de vrouwen; schijnende het, dat de Heeren het meer doen uit inschikkelijkheid dan vermaak. Er kan hier geene partij | |
[pagina 287]
| |
of andere soort van bijeenkomst zijn, of, zoo er vrouwen komen, moet er gedanst worden. - De kleeding der mans schikt zich hier volmaakt naar de Europejche; maar de meeste vrouwen, die hier geboren zijn, dragen nog de inlandsche kleeding, welke, hoewel brillant, alles behalve fraai is. De slaven en vrije Javanen dragen hunne landskleeding, hetwelk, gevoegd bij de verschillende Oostersche nationale kleedingen, die men hier bij menigte ziet, te zamen een zeer belangrijk en schoon gezigt voor een' vreemden oplevert.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|