Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817

Edele bloedverwantschap.

Een arme schelm, veroordeeld om te hangen,
Voelt zich door doodlijke angsten prangen,
En smeekt genade van zijn' regter, Lord bacon.
Zie hier, hoe hij zijn pleit begon:
‘Grootachtbaar Heer! ei, schenk mij 't leven:
'k Ben (met verlof gezegd) ligt een van uwe Neven.
Gij heet bacon; mijn naam is hog;
En (met respect) zoo weet gij toch,
Dat Hog een Zwijn, en Bacon Spek beteeken';
En, zoo ik mij niet grof misreken,
Dan zullen zeker spek en zwijn
Van oudsher bloedverwanten zijn.’
Gij dwaalt, sprak Lord bacon: 'k mag op deze eer niet hopen,
Ten zij dan dat ge u op laat knoopen:
Men snijdt geen spek toch van een zwijn,
Of 't moet eerst opgehangen zijn!

IJ.