| |
Beknopte Geschiedenis van de Hervorming der Christelijke Kerk in de Zestiende Eeuw. Een Leesboek voor belangstellenden in de viering van het derde Eeuwfeest der Kerkhervorming. Door A. Ypey. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1817. In gr. 8vo. 171 Bl. f 1-10-:
Uit de aankondigingen van dit werkje in de Nieuwsbladen, weet men, (hetgeen de opgegeven titel alleen vermoeden laat, doch niet vermeldt) dat de schrijver van hetzelve geen ander is, dan de Groningsche Hoogleeraar ypey, aan wien de Kerkgeschiedenis, vooral die van Nederland, reeds zoo vele verpligting heeft, en nog meerdere staat te verkrijgen. Volgens het voorberigt, wees zijn H. Eerw., van onderscheiden kanten tot het schrijven van hetgeen wij hier ontvangen aangezocht, dit, om verscheiden redenen, telkens van de hand, doch liet zich eindelijk overhalen. Vermoedelijk waren geene der minste redenen van aswijzing eensdeels gebrek aan genoegzamen tijd, anderdeels bedenking, dat dit geschrist gedeeltelijk moest invallen met de Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, welke men van zijn H. Eerw. en den Heer dermout verwacht. Immers grond voor zulk vermoeden meent Recensent, in dit geschrist zelf, te vinden. Hij acht het vlugtig opgesteld, en niet voldoende aan zijnen titel.
| |
| |
Eene boknopte Geschiedenis der geheele Kerkhervorming zal het zijn. Maar wat eischt die? Een, zoo wel ten aanzien van den stijl en de geheele voordragt, als ten aanzien van de verhaalde zaken, kort ineengedrongen berigt van al het merkwaardige. Beknopt kan men niet heeten het verhaal eener groote gebeurtenis in een klein boekdeel, wanneer men de pen onbedwongen laat zwieren, in het vermelden van, en het redekavelen over, sommige bijzonderheden, terwijl men andere en gewigtige haastig overstapt, of geheel voorbijgaat. Dit strookt ook met den naam van Geschiedenis niet, welke, hoe beknopt ook, zekere volledigheid onderstelt. Breed nu, schier zoo breed, als men, in het uitgebreidste werk, zou verwachten, is de Hoogleeraar in de aanmerkingen, waarmede dit geheel verhaal doorweven is, en welke hetzelve inderdaad overladen, ja het, hier en daar, als verzwelgen. Zij maken meer dan de helft van het boekje uit. Die over erasmus alleen zullen (alles bij elkander gerekend zijnde) voor het minst dertig bladzijden beslaan. Daartegen is, in het verhaal zelf, het een en ander bijster kort, en allezins ongenoegzaam; zoo als vooral (om slechts iets, ten voorbeelde, te melden) hetgeen, wegens het allengs toenemen van de overheersching der kerke door de Roomsche Bisschoppen, en wegens hare verbastering in eerdienst, leer en zeden, berigt wordt. Hetgeen de geschiedenis der hervorming van ons vaderland zijn zal, is geene geschiedenis. Zij spreekt, in vijftien bladzijden, van het gebeurde tot op de komst van alva, in 1567, en doet vervolgens al, wat sedert voorviel, tot op den dood van willem I, in 1584, (welk een tijdvak!) in vijf bladzijden af, schier zonder vermelding van eenige bijzonderheden, en met het begaan van twee misslagen, in weinige regels, op bl. 140, - de eerste,
door te zeggen, dat Don louis de requesens overal, waar hij meester werd, vrijheid gaf tot plunderen en het plegen van de gruwelijkste moorden, - de andere, dat de zoogenoemde Pacificatie van Gent slechts een
| |
| |
verdrag was tusschen de staten en steden van Holland en Zeeland. Van het gebeurde na den dood van Vader willem wordt niets gemeld, en alleen gezegd, dat, in de zeven Provinciën, die met elkander één Gemeenebest uitmaakten, de Protestantsche Godsdienst, en wel bijzonder die, welke den naam had van den hervormden, de Godsdienst van den staat werd. - Wie hier ook, in gevolge van den algemeenen titel, een verhaal van de hervorming in alle landen wacht, vindt zich te leur gesteld. De Hoogleeraar bepaalt zich tot Duitschland in het gemeen, tot Zwitserland, Oostvriesland en Nederland. Wat, wegens Frankrijk, op bl. 123, in weinige regels, gezegd is, wil hij zelf niet, als verhaal der hervorming van dat rijk, beschouwd hebben; en, als reden, waarom zijn H. Eerw. dat verhaal niet geeft, zegt hij, dat zijn ontwerp dat niet duldde. Dat ontwerp was dus een ander, dat het, op den titel, aangekondigde; en, in gevolge van hetzelve, wordt dan zekerlijk hier ook geen woord gesproken van de hervorming van Zweden, Denemarken, Engeland, Schotland, Polen, Hongarije enz. - Dit zij, als verslag van den inhoud van dit boekje, genoeg. Eene verdere opgaaf daarvan zal wel onnoodig zijn; dewijl elk zich nu genoegzaam voor kan stellen, wat hier zal te vinden zijn. Doch wij willen nog ons geveelen zeggen over hetgeen hier, wegens de verrigtingen en verdiensten van erasmus en zwinglius, opmerkelijks voorkomt.
Niemand, die onzijdig en der zake kundig is, zal ontkennen, dat de verdiensten van erasmus, in het helpen voorbereiden van het werk der hervorming, die van alle anderen overtreffen; maar ook geen zoodanige zal aan vele anderen, die hem voorgingen, of in zijnen tijd leefden, alle verdiensten daarin ontzeggen. Dit laatste doet ook de Heer ypey, in het voorste van zijn boekje, niet: maar, zoo ras hij van erasmus heeft gewaagd, geeft hij zich zoodanig in zijnen lof toe, dat nu die van alle anderen wordt vergeten. Erasmus is nu de éénige man. Het licht der letteren ging door
| |
| |
hem alleen op. Hij alleen wees ook de verdorvenheid der kerke aan. Anderen zagen niet, dan door hem, enz. Dit vormt, op den duur, de wonderlijkste tegenstrijdigheid. Doch niet slechts de weg tot de hervorming werd dus, volgens den Hoogleeraar, door erasmus alleen gebaand; maar de Protestantsche kerk had ook, volgens bl. 31, (hoe noode Zwitser en Saks het willen verduwen) hare wording, en alles, wat zij, van haren eersten aanleg af, genoten heeft, en nog geniet, aan hem alleen te danken. Aan het staven hiervan wordt eene menigte van bladzijden gewijd, en, op bl. 54 env., wordt opzettelijk eene vergelijking tusschen luter en erasmus gemaakt, en beweerd, dat de laatste de eerste en grootste hervormer geweest is. Recensent verklaart, eerst niet te hebben kunnen begrijpen, hoe een geleerd man dit had kunnen schrijven; maar hij meent den oorsprong der misvatting, welke hier verwarring baart, ontdekt te hebben in gebrek aan genoegzame onderscheiding. De Heer ypey geeft aan de woorden hervormen en hervorming eene dubbele beteekenis. Hier heet hervormen, als hij van erasmus spreekt, licht ontsteken, bijgeloof en dwalingen aanwijzen, dwaasheden en ondeugden gispen, met één woord, alles doen, waarmede erasmus zich aan de kerk waarlijk verdienstelijk gemaakt heeft; en dan, ja, dan was hij wel, ten aanzien van luter, maar niet van anderen, (want hij had vele voorgangers) de eerste, en, ten aanzien van allen, de grootste hervormer. Maar wie bezigt nu immer het woord in dezen zin, als, in het algemeen, van de hervorming der kerk, in de zestiende eeuw, gesproken wordt? Wie verstaat, door hervormer, dan niet algemeen zulk eenen, die dadelijk de
hand, ter verbetering, aan het gebrekkige slaat, en eene betere inrigting tot stand brengt? En wie zal, wie kan nu, in dien gewonen zin, - dien zin, waarin men luter hervormer heet, - aan erasmus dien naam geven, en hem zelfs den grootsten hervormer heeten, even alsof hij, die het gebrekkige aanwijst, meer tot verbetering toe- | |
| |
brengt, dan hij, die het betere dadelijk doet aannemen. Dit is spelen met woorden. De naam van hervormer komt aan erasmus volstrekt niet toe, - in niet een eenig opzigt, - dan voor zoo veel men zou kunnen zeggen, dat hij, door zijn verlicht schrijven, de hervormer geweest is van veler denkwijze. Anders hervormde hij niet alleen niet, maar werkte zelfs de hervorming tegen, toen hij, nadat luter de hand ernstig aan den ploeg geslagen had, zijne wijze van hervorming bij alle gelegenheden laakte, en zelfs tegen hem ging schrijven. - De kracht der waarheid verpligt ook den Heer ypey, om den te grooten lof, aan erasmus gegeven, hier en daar genoegzaam terug te nemen. Op bl. 48 heet het nog: ‘alwat de beschaafde Godgeleerden, in de zestiende eeuw, gedaan hebben, en dat zij het konden doen, hadden zij alleen aan hem te danken;’ en: ‘wij mogen het werk der hervorming beschouwen, als het uitvloeisel eener groote kracht, door God gelegd in den verheven geest van erasmus;’ maar op de volgende bladzij lezen wij: ‘erasmus maakte zijne geleerde tijdgenooten slechts oplettend op de gebreken der diep vervallene Christelijke kerk. Meer deed hij niet. Zijn doel was alleen wenken te geven. Zij sloegen de handen aan het werk ter herstelling.’ Verder betoogt de Professor de noodzakelijkheid, dat een ander optrad, om het door erasmus ontworpene in werking te brengen, en
de kerk zigtbaar te hervormen, en staat toe, dat erasmus daartoe te zwak, te bloode, te zeer aan een algemeen kerkelijk opperhoofd gehecht was, enz., en dat daartoe een man vereischt werd met alle de talenten van eenen luter. Deze wordt dan ook geprezen. Zonder hem zou, volgens bl. 55, erasmus nooit de beginselen van het zigtbaar werk bespeurd hebben; en echter bleef, volgens die zelfde bladzij, erasmus nog de eerste en grootste. Maar, op bl. 86, wordt gezegd: ‘beiden (erasmus en luter) waren hoogst vereerenswaardige mannen: de gedachtenis van den eenen verdient geene meer onder- | |
| |
scheidene hulde, dan die van den anderen. Beiden hebben zij eene gelijke verdienste gehad.’ Wij stemmen dit gaarne toe; mits men echter beider verdiensten onderscheide. Die van erasmus waren anderen, dan die van luter. De eerste was voorbereider tot het werk der hervorming (hoewel de eerste of eenigste niet, toch de voornaamste); maar luter bragt de hervorming zelve te weeg. Dit is vrij wat rigtiger, dan erasmus eigen vergelijking tusschen zaaijer en maaijer, door den Heer ypey, op bl. 56, op hem en luter toegepast, volgens welke genen de arbeid meer zweet zou gekost hebben, dan dezen; daar de eerste het land geploegd, gebroken, bemest, bezaaid, geëgd en gewied zou hebben, terwijl de laatste niet anders zou hebben te doen gehad, dan de sikkel in het rijpe koren te slaan, het af te snijden en in de schuur te brengen, en de ingeoogste vrucht al het zure van dezen geringen arbeid verzoet zou hebben! Hoe strookt dit met de erkentenis van
beider gelijke verdiensten? Hoe met het zeggen van bl. 86 en 87, dat het ‘niet genoeg was, de wortels van het geboomte der dwaling en des bijgeloofs zachtelijk los te maken; dat het met geweld uitgerukt moest worden; - dat er groote zwarigheden in den weg lagen, triomf moest behaald worden over vermogenden wederstand, en daartoe een man gevorderd werd, die eenen zwincli’ (hoeveel meer dan eenen erasmus!) ‘in sterkte van geest en moed overtrof; dat luter zulk een man was’ enz.? - Nu nog iets wegens zwinglius.
Van dezen zegt de Hoogleeraar, op bl. 58 en 86, dat hij regt in den geest van erasmus werkte, en de kerk in de kerk hervormde, zoo als deze het voorhad. Dit is weder iets vreemds. Tot de hervorming der kerk in de kerk behoorde, dat zij geene scheuring verwekte. Is dan de door zwinglius hervormde kerk met de Roomschkatholieke vereenigd gebleven? Tot de hervorming der kerk in de kerk behoorde het behouden van den Paus, als algemeen opperhoofd, en het eerbiedigen
| |
| |
van zijn gezag, zoo als erasmus het wilde. Heeft zwinglius dit ook gewild? - Vervolgens: van dezen wordt ook hier, zoo als doorgaans, opgemerkt, dat hij, reeds in 1516, een jaar vóór luter's opstand, het zuiver Evangelie predikte, ja (volgens bl. 59) het werk der hervorming met kracht had aangegrepen. Dit laatste moeten wij ontkennen. Hij greep dat eerst na luter aan: en het zuiver Evangelie (dat is, een zuiverder, dan men toen algemeen verkondigde) predikten, nevens, en al vóór zwinglius, honderden, zonder dat hij, of zij, iets meer hervormden, dan begrippen. (Zie bl. 57.) Luter trad de eerste, als eigenlijk hervormer, op. Toen hij had begonnen, (en niet eer) begonnen anderen. Hij gaf den schok, die hen in beweging bragt. Zijn moed bezielde hen. Zijn voorbeeld wekte hunne navolging. - Eindelijk: zwinglius wordt ook hier voorgesteld, als hervormer van Zwitserland. Dien eernaam heeft de partijdigheid hem gegeven, opdat hij des te beter tegen luter zou overstaan. Men verongelijkt daarmede andere en gelijktijdige hervormers in Zwitserland, capito, oecolampadius enz. Aan zwinglius komt de eer der hervorming van Zurich toe. Die van Bazel, Bern, Schafhouze, Geneve enz. behoort aan anderen. Alleen zou men misschien met waarheid mogen zeggen, dat zwinglius de hervormer der begrippen wegens het H. Avondmaal van het geheele hervormde Zwitserland geweest is. |
|