weder getoond, dat hij de noodige hulpmiddelen met wijsheid weet aan te wenden, en het hoofdoogmerk van zijnen arbeid steeds in het oog te houden.
Overeenkomstig dit zijn oogmerk, heeft hij, b.v., zeer wél gedaan, om bij de laatste hoofdstukken van Ezechiël, 40-48, zich te vergenoegen met kort en duidelijk de voornaamste gevoelens daarover op te geven, met bijvoeging van hetgene in de lezing of vertaling behoort veranderd te worden.
Zeer doelmatig en bijzonder belangrijk is, voorts, de behandeling van den moeijelijken profeet Daniël. Overal, waar de geschiedenis in het wondervolle valt, wordt dit wondervolle uit deszelfs ware oogpunt, en met betrekking tot tijd en omstandigheden, voorgedragen, ter opklaring van het verstand en bevestiging van het geloof der Christenen.
Eindelijk, om uit het allerlaatste deel, waarin de zoogenoemde kleine proseten behandeld worden, ook iets aan te roeren, met veel genoegen lazen wij het door den Schrijver bijgebragte over het gebed en loflied van Habakuk, in het 3de hoofdst. vervat. Hier wordt, onder andere, te regt opgemerkt, dat men, bij het lezen, zich telkens diene te herinneren, dat het een dichtstuk is van de verhevenste soort, en wel zulk een, waarin telkens gedoeld wordt op onderscheidene bijzonderheden van de oude Israëlitische geschiedenis, en onderscheidene beelden en uitdrukkingen voorkomen, die geheel gevormd zijn naar den smaak van den Oosterling.
Dat de kundige en waardige man van zijn gewigtig en moeijelijk werk, zoo gelukkig ten einde gebragt, meer en meer genoegen hebbe, en steeds met het meeste nut werkzaam zij tot bevordering van echte godsdienstige kennis en deugd, is onze hartelijke wensch!