eischten tot een lang leven en laten ouderdom zijn daarenboven niet alleen in het levend schepsel, maar ook in de betrekking, waarin hetzelve met de overige natuur staat, gelegen. Voor het overige bevat deze afdeeling vele lezenswaardige voorbeelden van de sterke werking der natuur, ook in den mensch, tot behoud van leven en gezondheid. Dit vermogen der natuur wordt nog nader ontwikkeld in de derde afdeeling, waarin de Schrijver uit eene korte beschouwing der levenskracht, met regt, de gewigtige gevolgen trekt, dat van haar, van hare behoorlijke vernieuwing uit den rijken voorraad der natuur, gezondheid, jeugd en schoonheid vooral afhangen. In de vierde wordt nog nader aangetoond, hoe de mensch die levenskracht bewaren kan, en daarbij vooral aangedrongen op de betooming der driften, op een stil, vergenoegd, matig en werkzaam leven, zoo veel mogelijk in de vrije natuur, en verwijderd van alle weelde en wellust. Van de vijfde tot de achtste leert ons de Schrijver de vrienden en vijanden der levenskracht meer bepaaldelijk kennen: dezelve zijn dus, als 't ware, eene uitbreiding der vorige, en bevatten, even als deze, een aantal nuttige lessen en gewigtige voorschristen. Vooral drukt de
Schrijver op de noodzakelijkheid, om zoo min mogelijk van de natuur af te wijken, als zijnde in dezelve de levenskracht, als in eene rijke bron, besloten, zoodat het levend ligchaam daaruit telkens nieuwen voorraad kan putten. Dit denkbeeld vinden wij zeer juist; twijfelen echter, of juist der opgedolvene aarde zulke levenskracht uitstroomt. Ook vinden wij de stelling, dat alles leeft in de natuur, en dat leven en beweging dengen van denzelfden aard zijn, even onbepaald in hare beteekenis, als onvruchtbaar in hare gevolgen. De twee laatste afdeelingen loopen over het bewaren der schoonheid, voornamelijk van de huid, en strekken vooral ten betooge, dat ware schoonheid geheel van de gezondheid van ligchaam en ziel afhangt.
Een paar misvattingen, waarvan de eene vrij drollig is, moeten wij nog aanstippen. Bl. 10 staat selwands