boezeming aan de scheldende schreeuwers geene vrijheid hebben toegestaan, hunnen hatelijken aard in te volgen; maar zullen hen altijd beschouwen en ten toon stellen gelijk zij verdienen.
De Eerw. brouwer betuigt, in zijn voorberigt, de nutteloosheid der wederleggende godgeleerdheid op den kansel te erkennen; maar is toch van gedachten, dat er belangrijke geschilstukken rakende het karakteristieke des Christendoms zijn, waaromtrent men, wanneer zij ter bane komen, niet zwijgen mag. Wij zijn dit met hem eens.
De stelling, dat Petrus door Jezus tot Opperhoofd der kerke zij benoemd, en de Paussen zijne opvolgers in deze waardigheid zijn, is, naar des schrijvers en ook naar ons gevoelen, eene grond-en vele andere voortbrengende dwaling der R. kerk. Zij is gebouwd op de voorspelling, die brouwer hier behandelt. In de eerste plaats tracht hij haren waren zin op te geven. Door dien Apostel den naam van Kephas of Petrus, d.i. Rotssteen, te geven, gaf Jezus te kennen, aan den eenen kant, dat Hij hem tot eene hooge waardigheid in zijn Rijk wilde verheffen; maar ook aan den anderen kant, dat hij in die waardigheid van Hem, als zijnen Opperheer, afhankelijk was en bleef. Ook volgende lotgevallen werden vaak in de gegevene namen voorspeld; zoo ook in Petrus geval. Op hem zoude de gemeente van Christus gebouwd worden, d.i. Hij wilde hem ten grondlegger zijner kerk maken, - eener kerk, die voor geen gevaar ooit zou bezwijken. Er wordt nu eene korte uitbreiding dier voorzegging gegeven, waarin het onder andere heet: ‘laat dan vrij den Duivel op allerlei wijze tegen de muren van dien Godstempel rammeijen.’(!)
Dat de Verlosser Petrus de sleutelen van het Koningrijk der Hemelen geeft, duidt aan, dat Hij hem eenig bewind geeft over zijne kerk. Binden en ontbinden heet: leeren, onderwijzen, gebieden, verbieden en dergel. Eindelijk wordt aangemerkt, dat niet Petrus alleen,