Raad van eenen Onbekenden aan eenen raad- en reddeloozen Zondaar. Te Amsterdam, bij J.A. Meyboom. 1817. In kl. 8vo. 61 Bl. f :-5-8
Toen de Amsterdamsche Leeraar p. meyboom, niet lang geleden, eenen welbekenden boosdoener ten dood moest voorbereiden, ontving hij van eene onbekende hand dit geschrift, aan den misdadiger gerigt, hetwelk hem zoo zeer beviel, dat hij het, met toestemming van den, hem evenwel nog onbekenden, vervaardiger, in het licht geeft. Hoe vreemd het ook voorkome, dat iemand, zonder eenige aanleiding of roeping, eenen bekenden en voor zijne taak zeer wel berekenden Leeraar, op zoodanig eene wijze, als 't ware, zijn werk uit de hand nemen, of zijnen raad ongevergd opdringen wil, oordeelen wij echter, na de lezing, dat dit bestaan eeniglijk is voortgekomen uit een Christelijk, goed en eenvoudig hart, en, onder Gods zegen, den misdadiger had kunnen van nut zijn, ware het geschrift niet te laat bij den Eerw. meyboom ingekomen, om het hem te doen geworden. Het opstel is in eenen goeden Gereformeerden geest; zoekt den zondaar van zijne algeheele verworpenheid, maar tevens van de ook voor hem nog mogelijke genade, te overtuigen; geest hem zeer heilzame lessen, en is geheel geschreven in den toon van hoogen ernst, door en tot liefde gewijzigd. Het voorberigt van Ds. meyboom geeft de aanleiding op tot de uitgave, en wijst eene en andere misstelling, in zeker, bij den Boekverkooper vink, te Utrecht, uitgegeven, Geschied- en zedekundig Verhaal, enz. te regt.