heim zijner geboorte, durven wij zoo ver niet vooruitloopen, dat wij de opheldering daarvan als het middel tot het gewenschte huwelijk stellig zouden vermoeden; maar willen liever afwachten, hoe de schrijver dit eindelijk zal gelieven te schikken. Wij lazen dit deel met bijzonder vermaak, en vonden hier nu meer van de op den titel aangeduide schetsen, waarvan wij het een of ander zouden mededeelen, zoo niet de keuze ons te moeijelijk viel, hoezeer de Engelsche matroos ons wel bijzonder uitlokte. Wij bepalen ons liever tot de volgende uitmuntende opmerking, (en met de zoodanige is het werk doorweven) die wij hopen dat men ook in den satsoenlijken burgerkring in ons Nederland zal gelieven te behartigen:
‘Laten wij hier een oogenblik stilstaan, om de bron der (nieuwe) rampen van onzen held na te sporen. Bezwaarlijk zal men sprekender bewijs van de zwakheid en verbastering onzer natuur vinden, dan in onze toegevendheid voor deugnieten - omdat zij bevallig zijn in den omgang. Op hetzelfde oogenblik, dat de Heer Bayburn in de huizen der voornaamste familien toegang vond, wist men dáár zelfs vrij stellig, dat deze man een zwendelaar was, die, in Engeland naauwelijks de straf van een schandelijk bankeroet ontsnapt, andermaal in Bengalen het algemeen vertrouwen op de eerloosste wijze misbruikt had, door zijne schuldeischers te leur te stellen. Maar hij was zoo aangenaam in gezelschap; zoo voorkomend, zoo mild, zoo onderhoudend! Zijne houding en manieren kenschetsten in den hoogsten graad den fatsoenlijken, den beschaasden man; hij was onuitputtelijk in anecdoten, en zong uitmuntend. Daarom zag men zijne verfoeijelijke beginselen over het hoofd; daarom liet men hem ongehinderd den onschuldigen, goedhartigen, onergdenkenden Reybridge tot zijne prooi kiezen, en zag hem koelbloedig in de klaauwen van dit schoonschijnend ondier vallen. - Ware die zelfde booswicht zoo onbeschoft als bedorven, zoo dom als slecht geweest, men zou hem als de pest geschuwd, en onzen held gewaarschuwd hebben, zich toch vooral met zulk een' landlooper niet in te laten. Had men, door het bekoorlijke vernis heen, 's mans ledigheid van hart opgemerkt, en hem als een gevaarlijk mensch geschuwd; er is geen twijfel aan, of Rudolf, die nog steeds de oordeelvellingen der menigte volgde, zou hem ook vermijd hebben: maar toen de arme