Verhandeling over de Proefgetallen 9 en 11, voorafgegaan door eene Hoogduitsche Aanspraak, in het Fransch overgebragt door den Heer A.A. de Fontenay, en uitgesproken in het wiskunstig Genootschap Mathesis Artium Genitrix, 22 Oct. 1816, door J. Littwack, Lid van voornoemd Gezelschap. Te Amsterdam, bij J. van Embden en Zoon. 1817. In gr. 8vo. f :-18-:
Hetgeen de Heer littwack, een in de mathematische wetenschappen zeer ervaren man, over de proefgetallen 9 en 11 zegt, komt ons nog al belangrijk voor, en is bijzonder toepasselijk op het tegenwoordig ingevoerde tientallige stellel, in hetwelk de deelers (divisores) en de vermenigvuldigers (multiplicatores) der uit te werken sommen somtijds uit zeer groote getallen bestaan, en men, door hulp dier proefgetallen, zich van de juiste bewerking van deze opgaven overtuigen kan. In dit stukje worden de bewijzen stelkundig, en voor de genen, welke in de stelkunde niet ervaren zijn, arithmetisch, en met veel helderheid voorgedragen. Dit werkje verdient dus aangeprezen te worden.
De Heer littwack, weleer een leerling van den grooten mendelssohn, tracht, bij deze gelegenheid, eenige rozen op het graf van dien onsterfelijken wijsgeer te strooijen. Met eene groote geestdrift, en niet zonder bevalligheid, is, hetgeen hij van zijnen meester zegt, voorgedragen. Echter is het aan Recensent voorgekomen, dat het, door den redenaar, aangehaalde Hoogduitsche vers:
Dass ein Gott sey, diesz sagte Moses schon,
Doch den Beweis gab Moses Mendelssohn.
meer den stempel van een zoogenaamd woordenspel (jeu de mots), dan dien der strenge waarheid schijnt te dragen. Zijn wij wel aan mendelssohn de eerste of krachtigste bewijzen van het bestaan der Godheid verschuldigd? Hier zoude men alleen het voorbeeld van Job kunnen aanhalen, om ons gezegde te staven.
Hoogstwaarschijnlijk is de Fransche vertaling der voorafgaande Hoogduitsche aanspraak, op verzoek van eenige inteekenaars van dit werkje, geschied. De vertaler, de Heer