Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
tempels is ingewijdt, is het gegeven de geheimen te verstaan, en het wondervolle in de helderheid des lichts te aanschouwen. Zoo luidt het motto! maar wij behooren zeker tot deze ingewijden niet, daar wij deze slechts ruwe ontwerpen, die de Heer groen maar, zoo als zij hem voor den geest kwamen, zonder vele overdenkingen, eenvoudig en ongekunsteld, (NB. ongekunsteld!) neerstelde, zoo ver bevonden boven onze vatbaarheid, dat wij, hoezeer wij ons ook dwongen, de lezing van dit inderdaad niet lijvig geschrift onmogelijk konden ten einde brengen; weshalve wij ons dan ook geenszins als beoordeelers opwerpen, en ons wel zullen wachten, onze ongewijde handen te slaan aan deze ware voortbrengselen van genie en smaak, uit vrees dat wij het schoone, hetwelk wij er in mogten ontdekken, onbarmhartig en ligtvaardig zouden veroordeelen, gelijk zij, die het niet bevatten, onder welke wij ons in opregtheid, ten aanzien van deze Bespiegelingen, moeten rangschikken. Wij hebben maar weinig gevoel voor het hier voorkomend geschapen- en ongeschapendom, - voor het kruipen in de woningen der eenzaamheid, en het nederleggen van onze verwachting op den hoogen altaar van de sterkte des Almagtigen, - voor den helschen Divan, die tandenknerst, en berst van wanhopigen afgunst in het midden van zijne booze beraadslagingen, omtrent den heerlijken staat der menschen, terwijl de verhevene Serafs zich verheugen met eene hemelsche blijdschap over de onsterfelijkheid, door de beslotene verlossing der Goddelijke personen uitgewerkt, en over het eeuwig en oneindig heil der stervelingen, - voor den weerglans van den ongeschapenen, die het licht van rondom weerkaatst, en het gesuis van den almagtigen onder de schaduw verbergt, - en ook voor de volgende beschrijving eener treffende zeldzaamheid: De duisternissen liggen in de donkerheden - de sluimeringen vallen in het midden der akeligheden - zij willen ontwaken, maar, het zweven der schaduwen doet hen geheel in slaap vallen, waaruit zij niet weder opstaan, tot dat het gesuis der oneindigheden, uit de hoogten der dennen nadert, op welker doortogt een eeuwige glans zich verspreidt - eene liefelijke gloed de floers ontwikkelt, en de helderheid de wolken verdrijven. - Het onzigtbare staat op het tooneel der bewondering - de verborgenheden glinsteren van wege de heerlijkheden, en de genoegens baden zich in de liefelijkheden, enz. enz. enz. Alles, intusschen, is in denzelfden toon en verhevenen geest. | |
[pagina 298]
| |
Opdat echter onze lezer bij het terughouden van onze beoordeeling niets verlieze, willen wij uit des Schrijvers voorafgaanden brief aan zijnen vriend B..., die een regte genie is, hier opgeven, hoe die kenner en vriend over deze Bespiegelingen oordeelt: ‘Zij alle, zegt gij misschien, staan op zich zelven, en brengen elk bijzondere voortbrengselen te voorschijn, elk hunner betreedt nieuwe wegen, maar elk hunner is ook kenbaar aan de ware oorsponkelijkheden die zij opleveren.’ En, om nu dit gunstig gevoelen te staven, zal de volgende proeve voldoende zijn, tot welke wij bij voorkeur de treffelijke vergelijking der aanminnige Natuur met eene den Heere groen toelonkende bekoorlijke Schoone, wier schitterende stralen, die van hare liefelijke blikken afstroomen, zijne op hare schoonheid gevestigde oogen niet kunnen verdragen, hebben uitgezocht: ‘Hare haarlokken suizen, door de windjes van amor bewogen, om haar beminnelijk hoofd, in welker kruin de palmen der teederheid prijken, en de eerlaurieren van zachtheid zich verheffen. - Het verrukkende blos van tevredenheid en vergenoeging is op hare wangen asgebeeld - hare tanden zijn als het ijvoor van ophir, en hare lippen zijn enkel ambrozijn. - Hoor ik hare stemme, die is aanlokkender dan die der betooverende Sirenen, het is mij onmogelijk die langer te kunnen wederstaan - ik worde weggesleept door haar verrukkend gezang - mijne ooren worden gestreeld, en het hart smelt te zamen van teederheid, het buigt zich neder op haar geluid om de indrukselen op te vangen. - De versierselen winden zich om hare tengere armen, welker omhelzingen de gevoelens om hooge heffen, en de gewaarwordingen in het dal der liefelijkheden rond voeren. - Haar lijf is als de leliën des velds, en de heupen schooner dan de jasmijnen. - Hare welgevormde voeten gaan op de bloemen, en haren gang is zacht en sneller dan die der jonge Reeën; zij raakt naauwelijks den aardbol - bij haren aankomst ritselt het verdorde blaadje zelfs niet - het gesuis der doortogt is bijna niet merkbaar. - Hare kleur is als de uitgezochtste rozen, en hare gestalte vereenigd alles in een punt van schoonheid te zamen. - Hare deugden zijn hooge verheven, en strekken zich uit tot in het toppunt der volkomenheden - hare geuren die zij verspreidt bedwelmen de geesten, en worden dronken van wellust. De minneijver wordt in het hart ontstoken van wege | |
[pagina 299]
| |
de liefde die van haar aanwezen te rugge kaatst - het gevoelvermogen wordt gekoesterd door de streelende vermaken en genoegens die haar omringen. - Ik zit dus gerust neder aan haren geurvollen boezem - onschuldige wellust dartelt wederkeerig op de lippen - zij is zoo rijk in schoonheden, dat onmogelijk haar iets kan evenaren; hare schatten zijn onuitputtelijk! - de diamanten en paarlen die haren hals versieren, schitteren met eenen onverdragelijken weerschijn, de topazen en robijnen, in hare haarvlechten, blinken als het eerst opkomend morgenrood der glansrijke zon - hare sieraden verheffen het hart hares minnaars in de hoogte, en voeren de denkbeelden naar de verlustiging! - o Schoonheid! allerSchoonheden - hoe groot is mijn geluk! u bezit ik ten eigendom - Gij zijt de mijne - Gij zijt voor mij aanwezig. De winden huilen in de boomen - de toppen slingeren van schrik, en de wortelen schijnen uit hare standpunten gerukt te zullen worden; maar als de almagtige met zijn adem er in blaast, dan hoort men niet de minste beweging, en het gebulder verbergt zich in het omhuldsel der groenende bladeren. Het ijs stroomt af van de bergen, en verzameld zich in de geurvolle dalen - het ontvangt de zoetigheden der sterkte, en de wasem trekt naar de grenzen, om de sluimeringen te overdekken; doch de luchten gedogen de schaduwen niet - zij bewegen zich op de vlerken der fijnheid naar de zachtheid, en gaan daar liggen in de bevalligheden. Reeën grazen in liefelijke weiden - zij wandelen vreedzaam in de volheid der genoegens, en verzadigen zich in den overvloed der wellusten - zij huppelen op kostelijke tapijten - zij dartelen op de vermaken, en springen op het kleed der zoetigheden. Het schoone is als eene zachte dauw neergedaald - het verspreidt haren luister over de sierlijkheden die door hare vermogens in het stof blazen, en de sijne nuancen door de ruimten jagen, om de krachten op de hoogten te verzamelen, die zich op één pakken, en de sterkten onder de magten gevangen houden. - De sieraden strekken zich uit over het zigtbare - het prachtige tintelt in de toppen der volkomenheden - het vereenigd zich in de schatten der oneindigheden, en is met de omhuldselen der versierselen bekleed in de gangen der liefelijkheden.’ | |
[pagina 300]
| |
Jammer, dat wij, in het opmerkzaam volgen der prachtige sieraden dezer Bespiegelingen, ons hier en daar vinden opgehouden door de omhuldselen eenes verkeerden naamvals, en andere taal- of spelfouten; en dat wij, in onzen loop in deze gangen der liefelijkheden, ook nu en dan ons belemmerd vinden door het ontbreken van behoorlijk slot aan dezen of genen volzin; b.v. bl. 3. ‘Deze onzen aardbol ... is - van eene verre uitgestrektheid; en echter wordt hij dikwerf door eene aardbeving, zijnde eene verschrikkelijke gebeurtenis in de natuur; om dat een gedeelte van dezelve, meest op plaatsen aan zee gelegen, door onderaardsche oorzaken, bewogen en menigwerf verwoest wordt.’ Voor de opheldering, bl. 11. ‘De almagtige schepper schiep deze aardbol uit niets, dat is, uit deze stoffe waar uit hij thans bestaat,’ zijn wij dankbaar; en dat belangrijk berigt wilden wij ook onzen lezer niet onthouden. |
|