magtig schepsel tot deugd, zedelijkheid en zelfvolmaking, in de hoogstmogelijke gelijkvormigheid aan zijnen eeuwig wijzen en goeden Schepper, door eene vernuftige Godsdienstkennis en heiliging van zijn hart en leven, naar het voorbeeld van zijnen eeuwiggezegenden Verlosser, afgemeten naar en ingerigt op eene wijze, die met des menschen behoeftigen en door de zonde diep ongelukkigen toestand het meest overeenkwam.
Intusschen is de uitgave dezer Leerrede eene noodig gewordene verdediging of eerredding, daar men goedgevonden had te verspreiden, dat dezelve in verband zou staan met het onlangs uitgekomen geschrift: Christendom en Hervorming, en het daarvoor gehouden werd, dat de waardige winter aan de tegenspraak van hetzelve door den Hoogleeraar muntinghe deze zijne Leerrede als voorspraak had willen tegenstellen. Dit ongegrond en waarlijk onedelmoedig gevoelen overtuigt ons, dat ons onaangenaam voorgevoel, bij de eerste aanmelding van dat Christendom en Hervorming, niet geheelenal ongegrond was.