der tegen den Heer ten broek, dan wel tegen den zoogenoemden Vrieschen Edelman, Schrijver der Vrijmoedige Bedenkingen van eenen Protestant, die voornemens is tot den Roomsch-katholijken Godsdienst over te gaan, gerigt, en verdedigt het werkje tegen ten broek, Een Protestant aan zijne Medeprotestanten, op eene allezins voldoende wijze. Deze brief aan een gemeenzaam vriend kan nut stichten; hij bleef geheel zoo als hij was geschreven, en bij de uitgave is slechts eene en andere, niet onbelangrijke, aanteekening gevoegd. Hij moge, na zoo veel geschrijfs, weinig nieuws bevatten, maar verdient echter lezing en behartiging.