| |
De Aarde, beschouwd in haren natuurlijken toestand en verdeeling, door Zeeën, Rivieren, Meren, Bergen en Woestijnen, benevens derzelver doelmatige strekking; door N.G. van Kampen. Met Kaarten. Iste Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1816. In gr. 8vo. XII, 322 Bl. f 3-:-:
Onze algemeene aanmerkingen over den geest en de strekking dezes zeer verdienstelijken werks tot de aankondiging van het tweede en laatste deel besparende, zullen wij ons thans slechts bepalen tot de opgaaf van deszelfs inhoud.
Dit deel is gesplitst in twee hoofdafdeelingen, waarvan de eerste algemeene aanwijzingen bevat, en de tweede de bijzondere gewesten beschouwt. Het eerste hoofdstuk der eerste werpt eenen blik op het Heelal, waarin onze aardbol als een stofje zweeft. De achtingwaardige Schrijver begint hetzelve met de waarachtige betuiging, dat, gelijk het iederen stedeling of landbewoner zonder uitzondering past, eenige kennis te dragen van zijne bijzondere woonplaats, en het eene schande zou wezen, wanneer hij daarin een vreemdeling ware; dat, gelijk het elken burger voegt, zijn vaderland met eenige naauwkeurigheid te kennen, - het dus ook ongetwijfeld ons menschen, burgers en bewoners der aarde, die in dit leven ons groote vaderland is, betaamt, in die woouplaats niet onkundig te zijn. Tot de kennis dezer aarde, dus, wil hij leiden; maar vindt eerst eenen blik op het Heelal noodig. Bij gelegenheid van denzelven wordt het vermoeden geopperd, aangaande het bestaan van ‘één algemeen middelpunt des Heelals, van eenen hemel der hemelen, waar de Troon staat van hem, van dat wezen aller wezens, wiens aanzijn ons alles, maar vooral de beschouwing van het gestarnte predikt.’ - Zoude deze uitdrukking: ‘waar de Troon staat van hem,’ hoe zuiver ook gemeend, geene aanleiding kunnen
| |
| |
geven tot wat al te zinnelijke denkbeelden aangaande het Opperwezen?
Na dus gesproken te hebben over de harmonie in het Heelal, komt de Schrijver tot de beschouwing van ons zonnestelsel, in welke onder andere ook de vermoedelijke natuur onzer zon wordt opgegeven, en de gissing, dat de planeten Ceres, Pallas, Juno en Vesta stukken van eene uiteengesprongene planeet zouden zijn, vrij veel waarschijnlijkheid ontvangt. De wijsheid van den Schepper wordt aangewezen in de wetten, naar welke dit groote Heelal zich beweegt, en in de stelling van de aarde met betrekking tot de zon, en hare onderscheidene bewegingen.
Het tweede hoofdstuk handelt over licht en lucht, en ontvouwt derzelver natuur en werkingen. Men vindt hier alles, wat over deze onderwerpen behoort gezegd te worden, kort en onderhoudend bijeen; zoodat ook de leek in de natuurkunde hier genoegzaam en bevattelijk onderwijs vindt, ook ten aanzien van Electriciteit en zeilsteenkracht, met wier beschouwing dit hoofdstuk wordt geëindigd.
In het derde worden het water, de dampen, meren, rivieren en de zee beschouwd. Wederom kort en bevattelijk onderwijs aangaande de dampwording en hare onderscheidene gevolgen: regen, sneeuw, (welke laatste wij echter voor geene bevrozene droppelen, maar dampen, zouden houden) dauw. - Het ontstaan der rivieren wordt natuurkundig aangewezen, gelijk ook het voordeel, dat er in ligt, wanneer de dampen op de bergen, in plaats van straks, tot water vereenigd, nederwaarts te vloeijen, tot ijs en sneeuw verdikt worden. Nuttigheid der rivieren. Onderaardsche wateren. De zee. Hare onontbeerlijkheid voor de aarde. De middelen, waardoor zij voor verderf bewaard wordt. Bij deze gelegenheid wordt onder andere over de vuurbergen, als middel ter zuivering der zee, gehandeld. De uitdamping, een middel om de te groote toeneming van de massa der zee te beletten. Volstrekte noodzakelijkheid van de grootte der zee.
De aarde, gebergten, ijsbergen en zandwoestijnen maken het onderwerp des vierden hoosdstuks uit. De Schrijver volgt, gemakshalve, de verdeeling in vier hoofdstoffen: vuur, of licht, lucht, water, en aarde; schoon die verdeeling, naar nieuwere ontdekkingen, niet juist zij. Van de drie eersten is
| |
| |
reeds gesproken; dus handelt hij nu van de aarde, of het land, in eenen meer bepaalden zin.
Twee voorname vaste landen, die aan even zoo vele wereldzeeën beantwoorden, maken voornamelijk de oppervlakte der aarde uit; behalve een zeer aanmerkelijk aantal eilanden, afgezonderde hoogten, die te midden der zeeën uitsteken. Deze vaste landen zijn doorsneden van gebergten, dienstig tot bereiding der rivieren, gelijk in 't voorafgaande hoosdstuk is getoond. Nergens (uitgezonderd in de breede gordels der zandwoestijnen, wier nut naderhand zal aangewezen worden) is gebrek aan rivieren, en dus ook aan bergen. Om dit aan te toonen, wil de Schrijver vlugtig den aardkloot doorloopen; terwijl eene nadere beschouwing naderhand zal te pas komen.
De bergen hebben invloed op hitte en koude in een kort bestek. De lagere bergruggen of heuvelen, in de nabijheid der dalen, genieten doorgaans eene bekoorlijke, gematigde en gezonde luchtsgesteldheid. De hoogte, schuinte en kromte der bergruggen vergroot aanmerkelijk de oppervlakte der aarde, en maakt haar dus vatbaar voor 't verblijf van zoo veel te meer levende schepselen. Dit geldt echter niet van de hoogste bergen, die daarentegen door de meren, welke men op dezelve vindt, als ook in de hoedanigheid van ijsbergen, bewaarplaatsen des waters zijn. - Tweederlei soort van ijsbergen.
Maar de hooge ijsbergen zouden de warmtestof doen verminderen, en dus de vloeijing des waters stremmen. Om aan te wijzen, hoe de Voorzienigheid dit verhoed hebbe, doet de Schrijver eenen belangrijken uitstap, en handelt over de zandwoestijnen, welke er in de heete deelen der aarde gevonden worden, en parallel met de hooge ijsbergen loopen. De wind nu, die over deze brandende vlakten heenstrijkt, dient ter aanvoering van eene genoegzame hoeveelheid warmtestof, om de ijsbergen te doen smelten; terwijl er wederom door meren, die het, te sterk door die smelting toestroomende, water opvangen, tegen overstroomingen is gezorgd. De zandwoestijnen zijn tot dat einde in hare ligging naar de streken van den wind gewijzigd. Deze dienen op deze wijze ook nog ter ontdooijing van de zee in het hooge Noorden, en worden de oorzaak der vruchtbaarheid van den grond aldaar; terwijl verkoelende zeeën en bergen, die niet te verheven zijn dan
| |
| |
dat de brandende zuidewind over dezelve heen konde strijken, door hem op zijnen weg ontmoet worden en zijne hitte matigen, hetwelk door de hooge ijsbergen meteen geschiedt.
In de later ontdekte nieuwe wereld, die veel hoogere bergen heeft, zijn andere maatregelen door den Schepper genomen. Wij zouden voor eene aankondiging te breedvoerig moeten worden, wilden wij ook slechts de voornaamste punten aanstippen van den belangrijken uitstap, welken de Schrijver doet, om aan te toonen, hoe wijs de Schepper te dezen aanzien wederom alles heeft geregeld. Wij wijzen den weetgragen dus tot het werk zelf, en merken slechts aan, dat de rigting der bergen in Amerika, - die zuid- en noord-waarts loopen, gelijk in de oude wereld oost- en west-waarts, - in vereeniging met de vaste winden, die de warmte uit Afrika daarheen overbrengen, tusschen de keerkringen, ten aanzien van dat werelddeel het noodige doet ter bevordering van eene heilzame luchtsgesteldheid. - Dit geldt echter bijzonder van Zuid-Amerika. Noord-Amerika ligt buiten den invloed der vaste winden. Het heeft geene zandwoestijnen, maar daarentegen ook weinige ijsbergen. Daarvoor bezit het, in deszelfs uitgebreide meren, genoegzame magazijnen voor het water, en is dus voor gebrek daaraan bewaard.
In het vijfde hoofdstuk is het onderwerp: harmonie van aarde en zee, en bij die gelegenheid worden de winden, baaijen en eilanden beschouwd.
De Zuidzee en de Atlantische Oceaan beantwoorden juist aan het oostelijk en westelijk halfrond der aarde; beide die paren, aldus aan elkander gehuwd, maken in broederlijke eendragt en de volkomenste overeenstemming de woning dezer aarde uit. - Deze overeenstemming blijkt uit de gemeenschap, welke de Voorzienigheid tusschen de landen en zeeën door de baaijen en zeeboezems opende, en daartoe veranderlijke en vaste winden gebruikte.
Nut van den wind. - Bestendige of Passaat-winden, die 't geheele jaar door, en veranderlijke winden of Moussons, die beurtelings eene helft van 't jaar waaijen. De kusten, havens en baaijen hebben ten aanzien der Passaat-winden zulk eene rigting, dat zij voor de scheepvaart juist geschikt liggen, en de overblijvende ongelegenheid wordt door zee- en land-winden weggenomen.
Tusschen de keerkringen, voornamelijk in de Indische zee,
| |
| |
tusschen Afrika, Azië en Nieuw-Holland, waait de afwisselende Passaatwind of Mousson. Nu loopen de baaijen en boezems aan de uitgestrekte kust van het zuidelijk Azië zoo, dat de schipper, welke der, uit tegenovergestelde rigting waaijende, Moussons ook heersche, altijd met halven wind zeilt, en dus niet belemmerd wordt. Ten aanzien van de reis over de groote zee kan hij zijne berekeningen naar den Mousson maken, welken hij om dezen of dien jaarstijd te wachten heeft. - De Moussons maken de zoo geregelde vaart naar Indië mogelijk, die het zonder deze niet zou zijn, gelijk door het getuigenis van dampier bewezen wordt.
De beschouwer der eilanden wordt op vier algemeene nuttigheden derzelve oplettend gemaakt. 1.) Zij breken in het midden der zee de kracht des strooms. 2.) Zij beschermen den mond der zeeboezems, en vormen dus veilige baaijen, reeden en havens. 3.) Zij houden den mond der rivieren en stroomen, aan wier ingang zij veelal gelegen zijn, open, en beschermen dezelve tegen verstopping. 4.) Zij bieden den zeeman op zijn' langen koers rust- en ververschingsplaatsen aan.
De baaijen begunstigen de scheepvaart, doordien zij den zeeman eene veilige schuilplaats aanbieden, en bevorderen in sommige landen den regen, gelijk door voorbeelden wordt getoond.
De tweede afdeeling wordt begonnen met eene aanwijzing der natuurlijke verdeeling van Europa in het zuidelijke en noordelijke, en de loop der gebergten opgegeven, waardoor het eerste, verreweg het kleinste, van het laatste wordt gescheiden. Het noordelijke zou ook nog kunnen verdeeld worden in 't geen ten zuiden, en dat, wat ten noorden der Oostzee en der, Rusland van het westen naar het oosten doorloopende, Wolchonskische of Waldai-gebergten gelegen is. Tot het zuidelijke Europa behooren dan Portugal en Spanje (het Spaansche Schiereiland), het zuidelijk Frankrijk, Italië, en Griekenland; tot het noordelijke, bezuiden de Oostzee en de Waldaï-gebergten, het noordelijk Frankrijk, de Nederlanden, noordelijk Duitschland, Pruissen, Polen, Zuid-Rusland, Jutland, en de Britsche en Deensche Eilanden; en tot hetgeen men het eigenlijke noorden zou kunnen noemen, namelijk wat benoorden de Oostzee en Waldaï-gebergten ligt, Scandinaviën, of Zweden en Noorwegen, benevens het noordelijk Rusland. NB. Op de bergen zelve, die Zuid- van
| |
| |
Noord-Europa scheiden, ligt een gedeelte van Frankrijk, geheel Zwitserland en Illyriën, en tusschenbeiden een gedeelte van Zwaben, Beijeren, Oostenrijk en Hongarijën.
Zuid-Europa kan men de kas voor fijne vruchten; het midden, onmiddellijk ten noorden de hooge bergen, het korenmagazijn, en het eigenlijke Noorden, boven de Oostzee, de houtschuur en ijzermijn van Europa noemen.
Het eerste hoofdstuk handelt over het Spaansche Schiereiland. Vele bergen, meestal takken der Pyreneën, doorsnijden dit gewest. Zij hellen van 't noordoosten langzaam naar 't zuidwesten; terwijl zij 't noorden en oosten des Rijks als met twee armen omsluiten. De provinciën op de helling der bergen gelegen, en dus naar 't zuiden of zuidwesten gekeerd, hebben de gansche kracht der stovende middagzon; maar sommige, en juist de hoogste ruggen, zijn naar 't westen gewend, opdat de, over de Atlantische zee komende, westewind de hitte van den, uit de Asrikaansche zandwoestijnen, ter ontdooijing van het ijs der Pyreneën, komenden, zuidewind tempere. Overeenkomstig deze gesteldheid, is Spanje een in allerlei voortbrengselen gezegend gewest, en zou een paradijs - ten minste in de meeste streken - zijn, wanneer de bewoners er naar waren.
Tweede hoofdstuk. Zuid-Frankrijk, aan gene zijde der Cevennes of gebergten van Auvergne en der Alpen, behelst alleen de voormalige provinciën Neder-Langucdoc, het dal der Garonne, en Provence; is, gelijk Spanje, merkwaardig en rijk door zijne vruchten en wijnen, want het staat bloot voor den zuidewind, doch die door de Middellandsche zee verkoeld wordt. Verscheidene zeewinden brengen er de noodige warmte voor de gewassen, maar ook regen aan. - Natuurlijke reden voor de luchtigheid der Gasconjers. - Oorzaken van godsdienstige of staatkundige dweeperij in 't klimaat aangewezen. - Is, benevens Savoyen, het hoogste en een der merkwaardigste berglanden van Europa; waarom 't ook half Europa drenkt.
Derde hoofdstuk. Italië had misschien in de tijden der Romeinsche Koningen, en in de eerste jaren van het Gemeenebest, tusschen de 30 en 40 millioen inwoners, die tot op zijn hoogst 13 millioen verminderd zijn. Oorzaak van de vroegere bevolking dezes lands was deszelfs ongemeene vruchtbaarheid, uit de gesteldheid des lands voortvloeijende;
| |
| |
welke vruchtbaarheid nog bestaan zou, indien er niet zoo veel gronds uit traagheid onbebouwd lag. - Natuurlijke verdeeling van Italië, in Opper-, Middel- en Beneden-Italië, welke elk afzonderlijk beschouwd worden, benevens Corsica en Sardiniën.
Vierde hoofdstuk. Griekenland is, gelijk Italië, door eenen bergmuur tegen den noordewind beschermd. Het is van verscheidene gebergten doorsneden, die bekoorlijke en vruchtbare kommen vormen. De voornaamste worden doorloopen. 1.) De Macedonische kom, ongelooselijk rijk. 2.) De Thracische kom. Bewonderenswaardige schikking ten aanzien van derzelver klimaat. Eene, alle verderfelijke pogingen tegenwerkende, vruchtbaarheid. 3.) De Thessalische kom, een aardsch paradijs. - Andere deelen van Griekenland. - De Eilanden van Griekenland. - Algemeene vergelijking tusschen de Zuiden Noord-landen van Europa, met opgaaf van de oorzaken des onderscheids.
Vijfde hoofdstuk. De Donauvlakte. De Berglanden. Zij maken, naar de boven gemaakte verdeeling, het middelrif van Europa, tusschen 't Zuiden en Noorden, uit. - Aanwijzing der voortbrengselen in de onderscheidene landen. - Treffende natuurtooneelen. - Hoe de ligging der Donauvlakte hare vruchtbaarheid veroorzaakt. - Niettegenstaande deze vruchtbaarheid, niet vele groote steden in die vlakte. - Werking der luchtsgesteldheid op het volkskarakter.
De Berglanden. Zwitserland; de braafheid van welks bewoners misschien wat te denkbeeldig is geschetst. Er wordt van de uitgestrektheid en nuttigheid diens bergzooms, welken de Berglanden uitmaken, slechts een beknopt overzigt gegeven.
Zesde hoofdstuk. Noord-Duitschland. Denemarken. De Nederlanden. De grenzen van Duitschland natuurkundig een weinig uitgebreider gesteld, krijgen wij een groot Amphitheater, dat in de lage landen eindigt, tot welke ook de Nederlanden behooren. De gesteldheid dezer, tusschen de bergen, welke de hoogte van dat Amphitheater uitmaken, gelegene, landen wordt naauwkeurig, benevens alle natuurlijke grensscheidingen derzelve, opgegeven.
Zevende hoofdstuk. Frankrijk (het noordergedeelte.) De bergen vormen in hetzelve drie ruime vlakten of stroomdalen: 1.) Dat der Seine; 2.) dat der Loire, en 3.) dat der
| |
| |
Saöne. Deze drie zoo natuurlijke asdeelingen van het noordelijk Frankrijk worden elk afzonderlijk beschouwd.
Achtste hoofdstuk. De Britsche Eilanden. Het eiland Groot-Brittanje, inzonderheid Engeland, heeft de grootste gerijfelijkheid voor den zeehandel. Dit wordt bewezen, door aanwijzing der ligging, voortbrengselen en havens. Ook worden de voordeelen aangetoond, welke Schotland heest. - Wijze inrigting der hooge en lage landen, en het karakter der Hooglanders. - Drie merkwaardigheden der twee Britsche Eilanden: eene soort van Hunnebedden, het Fingalshol, en de Reuzendam.
Negende hoofdstuk. Polen, Pruissen, zuidelijk Rusland. De natuurlijke grenzen van Polen in aanmerking genomen, behoort de vlakte, welke het uitmaakt, tot de aanzienlijkste der wereld, en is althans verreweg de grootste van Europa. - Weinige groote steden in dit uitgebreide gewest. - Is zeer gelegen, om deszelfs overvloed aan natuurlijke voortbrengselen te kunnen slijten, en niet alleen rijk aan behoesten, maar ook aan aangenaamheden des levens.
Tiende hoofdstuk. Het Noorden van Europa. Dit zijn de gewesten benoorden de Oostzee, en voorts van Rusland alles, wat benoorden Moskow ligt. - De noordelijke landen zijn vooral merkwaardig door vier bijzonderheden, welke ons zoo vele weldaden der Voorzienigheid te hunnen opzigte vertoonen: 1.) Door de schikking, dat de meeste bosschen derzelve des winters groen blijven, en de aarde destijds met mos bedekt is; 2.) door de menigerlei soorten van pelsdieren; 3.) door den overvloed van visch, dien de noordelijke zeeën en rivieren opleveren; 4.) door de talrijke scharen van trekvogels. - Deze vier omstandigheden worden in 't breede aangetoond, en zoo, dat het hart zich opgewekt gevoelt tot aanbidding der Voorzienigheid. - Haringvisscherij.
Achter dit deel is een Aanhangsel gevoegd, behelzende eene lijst der voornaamste gewassen en dieren, in de onderscheidene luchtstreken van Europa.
De groote Kaart heeft in 't midden des boeks eene zeer ongeschikte plaats, en kan niet dan met veel omslaans, waardoor zij aanmerkelijk te lijden heeft, bij de lezing der tweede helft gebruikt worden. |
|