Het leven van een' fiaker, of huurkoetsier.
(Uit het Fransch van piémouillé.)
Men zou denken, dat een Fiaker een erbarmelijk leven leidde? - in 't geheel niet! hij leeft met de groote lieden om 't best. Met het aanbreken des dags staat hij op, en treedt voor zijne staldeur, om te zien, wat weder het is. ‘Haal de D.....!’ zegt hij geeuwend, ‘het is het schoonste weder van de wereld.’ Of: ‘God dank! het zal vandaag een infaam weêr zijn.’ - Is dit niet geheel de gewaarwording eens rijken speculants, die de couranten leest? Het zal vrede worden... o wee! - oorlog... nu wrijft hij in de handen en grinnikt. Of: er zal duurte, hongersnood ontstaan... bravo! - elders is de oogst voordeelig... jammer!
Vloekend roskamt de Fiaker zijne paarden, vloekend spant hij ze aan, en met zweepslagen drijft hij ze op het plein; daarentegen heeft hij zijn rijtuig fluitende schoongemaakt. - Is dat niet volkomen de handelwijze der groote lieden, die met hunne meubelen veel zachter omgaan, dan met hunne domestieken?
Daar laat zich in de verte een man kijken, dien men het aanziet, dat hij eene siaker noodig heeft. Terstond rennen er zes op hem los. Hij kiest de beste, maar - hij neemt haar bij het uur, en nu kruipt de fiaker voetje voor voetje. - Zoo loopt men in de wereld om ambten, en kruipt in de waarneming van het ambt.
De Heer, die de siaker gehuurd heeft, maakt een bezoek. Terugkomende, vindt hij de paarden afgetoomd, en den koetsier in de kroeg. - Het beeld eener kanselarij, welker Chef vandaag niet verwacht wordt.
Thans rolt de fiaker voort. Een vrachtwagen komt den