Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1816
(1816)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe kunst van rijkworden.(Vervolg en slot van bl. 641.)
Als een derde verrijkingsmiddel beveelt zich van zelve het bedrog aan, of de kunst, door de meerderheid van ons verstand een ander tot ons voordeel te bedriegen, en hem de huig te ligten. Deze kunst onderscheidt zich van den diefstal voornamelijk daardoor, dat tot dezelve eene grootere behendigheid des verstands dan der vingeren vereischt wordt. Derzelver werkkring is zoo uitgebreid, en de soorten zoo verschillend en ontelbaar, dat wij ons vergenoegen moeten met slechts eenige hoofdsoorten van dezelve toe te lichten, welke voornamelijk in gebruik zijn. Daartoe behoort bovenal het hazardspel, of de vaardigheid, door eene gepaste aanwending of daarstelling van het toeval, het geld uit de zakken van anderen in de onzen te lokken. Dit is een zoo eerzaam middel om tot rijkdom te geraken, dat hoogen en lagen zich van hetzelve met goed gevolg bedienen; ja zelfs dezulken, die de zoogenaamde dieven vlakuit veroordeelen, maken er dikwijls geen | |
[pagina 683]
| |
geweten van, hun op deze wijze eene vlieg af te vangen, en de verdienste te besnoeijen. De meesters in deze kunst noemt men valsche spelers. Doch inderdaad zijn zij van de opregten slechts daarin verschillend, dat zij het toeval zelven aanvoeren, of, gelijk het de vernuftige riccaut de la marliniere, in den geest zijner landslieden, de zinrijkste en verlichtste natie, noemt: het geluk verbeteren en als tot zijn' dienaar maken; terwijl de brekebeenen in de kunst zich door hetzelve laten beheerschen, en het lot aller brekebeenen verdienen, door de meesters overtroffen en van het voordeel beroofd te worden. Blijkbaar ware het ook geheel verkeerd en onnoozel, dat men de eenvoudigen tegen de schranderen zou willen in bescherming nemen. Wanneer een gezelschap zich om te spelen nederzet, dan gaat het een stilzwijgend verdrag aan, om te beproeven, wie den ander door behendigheid des verstands de loef zal afsteken. Verliest iemand op deze wijze huis en hos: habeat sibi! Wie willens in het water loopt, verwondere zich niet, wanneer hij daarin omkomt. Als een tweede zijtak der bovengemelde kunst zijn de beknibbelingen en ontvreemdingen van allerlei soort te beschorwen. Zij, die openbare kassen besturen, maken dikwijls een zeer vruchtbaar gebruik van dit verrijkingsmiddel. Wie zich daarmede wil bezig houden, doet zeer wel, wanneer hij diegenen, welke aangesteld zijn om de contrôle over hem te houden, op eene gepaste wijze aan het gewin laat deelnemen, en hun met eenig afval daarvan den mond stopt. Agiotage en uitleening der openbare gelden voor eigene rekening zijn gewone kunstgrepen zoodaniger speculanten. Doch, willen zij het handwerk in het groot drijven, zoo gaan zij met de geheele kas door. Alsdan, evenwel, moeten zij de voorzigtigheid gebruiken, terstond na de ontvlugting, een anderen rok aan te trekken, en den tot hiertoe gedragenen aan een' of anderen eerlijken kerel te schenken, opdat de aanschrijving niet op hen, maar op den eerlijken kerel passe, door wiens gevangenneming en overbrenging zij de nasporingen der spionnen ontgaan, en tijd winnen, zich en hunnen schat naar Amerika of het voorgebergte de goede Hoop in zekerheid te brengen. Een derde verrijkingsmiddel van deze soort is het bankroetéren of accordiren; de kunst, namelijk, om, door vertooning van geruïneerd vermogen, zijne schuldeischers tot | |
[pagina 684]
| |
eene zachte behandeling te bewegen, om daarna wederom met te meer glans te kunnen optreden. Justinianus en andere groote wetgevers hebben het bankroet wel niet onder de modi acquirendi aangehaald. Doch, wie menigen bankroetier, in zijn' met vier Izabellehengsten bespannen prachtigen wagen, zijne verhongerde en met lompen gedekte crediteuren ziet voorbijrijden, die overtuigt zich ligt van de gaping in onze wetboeken. Hoe zal men zich ook de verschijning eens mans, die onlangs nog met een afgesleten rok rondliep, en in wiens huis men niets dan een paar gebrokene driestallen en een strooleger vond, maar die nu in het rijkste gewaad ter wereld, naast eene met briljanten versierde favorite, naar zijn zomerverblijf rijdt, en daar de champagne bij stroomen vloeijen laat, anders verklaren, dan door een gelukkig bankroet? Doch, willen wij van dit verrijkingsmiddel gebruikmaken, dan moeten wij het slim overleggen. Ik vooronderstel, dat wij ons door belangrijke aankoopen van geaccrediteerde waren geborgen hebben, doch nu door onze schuldeischers gedrongen worden. Wij laten hierop onzen voorraad, zoo hij nog niet tegen geld mogt zijn verwisseld, benevens alle onze kostbaarheden, huisgeraden en baar geld, van tijd tot tijd, onder beschutting van den nacht, bij een' of anderen dienstvaardigen vriend in bewaring brengen, en houden slechts zoo veel gelds terug, als gevorderd wordt, om de regterhand der Justitie, te weten die des Executeurs, te verzilveren, ingevalle hij misschien onze geheime praktijken op het spoor mogt gekomen zijn. Eene pligtschuldige aankondiging dezes inschikkelijken mans, dat er geen voorwerp tot onderpand bij ons te vinden is, gepaard met den poveren tooi, in welken wij op straat verschijnen, ontslaat ons van de regterlijke vervolging, stemt onze schuldeischers tot barmhartigheid, en maakt hen gereed om met ons tegen zekere procenten een vergelijk te treffen, of wel hunne vordering geheelenal te laten varen. Zijn wij eerst zoo ver, dan hebben wij gewonnen spel, verschijnen langzamerhand weer op de beurs, doen nieuwe zaken, en loeren op het gunstig oogenblik, om ons vermogen door een' soortgelijken kunstgreep te kunnen verdubbelen. Op deze wijze redden wij te gelijk onzen goeden naam, en zijn in staat, ons bedrijf op onze eigene woonplaats met den schijn eens eerlijken mans voort te zetten. Doch, is ons de zoogenoem- | |
[pagina 685]
| |
de goede naam onverschillig, en denken wij als diogenes: Laten ze mij maar schelden, kloppen en aan de kaak zetten, wanneer ik er slechts niet bij ben, - zoo doen wij beter, ons met ons gansche vermogen uit de voeten te maken, en onzen schuldeischers het ledige nest te laten. Een vierde verrijkingsmiddel van deze soort is de woeker, of de kunst om door de magnetische kracht van eenen daalder tien anderen uit den zak te praktiseren. Er zijn, namelijk, oogenblikken in het menschelijk leven, (en de Hemel spare ons de droevige ondervinding!) dat het geld zulk eene tooverkracht oefent, dat wij, om tot deszelfs bezit te geraken, huis, hof, vrouw en kind, ja, zoo het er op aankwam, lijf, eere en zaligheid zouden verpanden. Zulke oogenblikken weten schrandere speculanten te gebruiken, daar zij door den klank eeniger goud- en zilver-munten dermate onze ooren weten te kittelen, dat wij bereid zijn, in plaats van honderd, duizend te schrijven, en huis en hof te pand te zetten. Inderdaad maakt het gezigt der blinkende specie ons dikwijls zoo blind omtrent ons ware voordeel, dat het ons ligtelijk gaan kan als dien eerlijken boer, die van eenen staatsburger der Israëlitische volkplanting eenen daalder leende voor tien jaar, daarvan eene schuldbekentenis liet opmaken, zijn' rok te pande gaf, en zich teffens liet welgevallen, dat de Israëlitische staatsburger denzelfden daalder, als voorschot op de toekomende tienjarige renten, terugnam; zoodat de eerlijke boer eigenlijk niets ontvangen, en echter eene schuldbekentenis gepasseerd, en bovendien zijn' rok uit de handen gegeven had. Ik vraag: wie is hier te veroordeelen? De boer, die met opene oogen niet zag, of de Oud-testamentelijke geloofsgenoot, die zich deszelfs domheid ten nutte maakte? Men wil den woekeraar zwart maken, en hem in de cathegorie der bedriegers plaatsen; doch met wat regt, weet ik niet. Wie kan opregter en opener te werk gaan dan hij? ‘Hier,’ zegt hij, ‘hebt gij de verlangde 15 rijksdaalders; maar zet u, en schrijf 50!’ Heest hier misleiding, bedrog plaats? In geenen deele! Wanneer ik eenen zienden zeide, dat zwart wit is, wie zou dán zelfs beweren, dat ik hem wat wijsgemaakt heb? - Daarom is dan ook, met de toenemende verlichting, de woeker dermate tot aanzien en eere geraakt, dat zelfs aanzienlijke lieden zich niet schamen, denzelven als een voordeelig bedrijf te beschouwen, en dat wij | |
[pagina 686]
| |
de uitdrukking: onze lieden, thans met gelijk regt op de belijders van het Christendom kunnen toepassen. Eene dergelijke praktijk is de effecten-negotie, of de handel in staatspapieren. Hier heeft het genie en de vindingskracht des meesters een wijd veld: want alles hangt hier deels aan de berekening van staatkundige conjunctien en constellatien, deels aan de kunst van misleiden. In het eerste geval moet men in staat zijn, de mannen, die aan de groote Pharo-bank der staatsaangelegenheden zitten, in de kaart te kijken, doordien van hun kaartmengen het rijzen en dalen des politieken barometers, en dus ook der staatspapieren, ashangt. Doch, daar maar al te dikwijls het toeval de groote bankhouder is, die de kaarten meleert, zoo is gewoonlijk deze berekening een misselijk ding, en wij gaan dus zekerder, wanneer wij zelven der staatkunde voorarbeiden, dat is te zeggen, wanneer wij door welverzonnene berigten en uitgestrooide geruchten van gewonnene of verlorene veldslagen, van geslotene verbonden of afgebrokene onderhandelingen, enz. op het stijgen of zakken der staatspapieren zoeken te werken, naardat het eene of het andere tot ons voordeel gedijt. Willen wij de misleiding versterken, dan moeten wij het verdichte berigt door zoo even ontvangene brieven en depeches uit Londen, Parijs, Weenen of Petersburg nog eenen grooteren schijn van waarheid zoeken te geven, of een' of anderen handelsvriend, die in het geheim is, zoo even met extrapost van deze of gene groote plaats aankomen, en door hem het berigt bevestigen laten. Als een zeer werkzaam verrijkingsmiddel is ook het leverings- of verzorgings-wezen te beschouwen, of, juister gesproken, het niet leverings- en zelfverzorgings-wezen. Reeds frederik de groote duidde eenen verarmden leverancier, die eigenlijk tot de ongeloofelijke verschijnselen behoort, met den naam eens bekenden diers aan, hetwelk te noemen de eerbied mij belet, daar hij aan de kribbe gestaan had, zonder te vreten. En inderdaad, zoo ik door den Koning van Egypte opgeroepen ware, om zijnen droom van de zeven vette en zeven magere koeijen uit te leggen, ik zou hem geantwoord hebben: Groote pharao! de zeven vette koeijen zijn de leveranciers uwer armee; de zeven magere, die door dezelven opgevreten werden, zijn uwe soldaten en | |
[pagina 687]
| |
onderdanen.Ga naar voetnoot(*) - Wie bij dit bedrijf, of liever misdrijf, fortuin wil maken, die moet zich als den voogd der armee beschouwen. Gelijk een wakker voogd zijne aanbevolenen nu en dan door vasten in de deugd der onthouding oefent, zoo moet ook hij zijne pleegkinderen, de soldaten, de school der ontbering doen doorgaan, en zoo tot ware soldaten opleiden; doch intusschen niet nalaten, hun de vastendagen als etensdagen aan te rekenen, of te verrekenen, gelijk de Practici het zeer zinrijk en treffend noemen. Met één woord, hij moet het daarop toeleggen, dat hij eene krijgs-hongerschool oprigte, in den smaak der Chinesche, van welke lichtenberg spreekt, om den man te gelijken, die dengenen, welke hem om een brood bad, een' steen aanreikte, als waardoor zeer gepastelijk een leverancier is te verstaan. Eindelijk was het hier nog de plaats, aan spionnéren en landverraderij te gedenken. Dan, daar de ondervinding leert, dat zelfs de meesters in dit bedrijf zich ten aanzien des gehoopten loons plegen te verrekenen, omdat diegene, welke zich van hen bedient, zelden geheugen voor hunne diensten heeft, maar dezelven veeleer, van wege hun gevaarlijk talent, na gemaakt gebruik, van zich te verwijderen zoekt, zoo willen wij elken goeden Christen, die zijnen hals en zijne zaligheid liefheeft, in allen ernst hetzelve ontraden. En hiermede, mijne Heeren, heb ik de voornaamste kunstgrepen en praktijken toegelicht, van welke schrandere lieden zich bedienen om tot rijkdom te geraken, in zoo verre, namelijk, derzelver tewerkstelling met gevaar van lijf, leven, goed en eere verbonden is. Er bestaan wel nog eene menigte anderen, die tot deze rubriek behooren; maar allen toe te lichten, zou ons in een te wijd veld voeren. Laten wij, derhalve, thans tot de gevaarlooze verrijkingsmiddelen overgaan. Dezen verdeel ik in zulken, die tegen bijzondere personen, en in zulken, die tegen het publiek gerigt zijn, al naardat wij, namelijk, op het vermogen eens bijzonderen persoons, of op dat des geheelen publieks, de oogen slaan. Onder de eersten verdient de erfkruiperij eene bijzondere vermelding. Wij bedoelen daarmede de kunst, om, door | |
[pagina 688]
| |
allerlei bogten en wendingen, zoodanig in de gunst eenes rijken en gebrekkelijken persoons te kruipen, dat hij of zij ons tot erfgenaam maakt. Deze kunst vooronderstelt alzoo, behalve eene groote gave om zich mooi voor te doen, eene niet min groote volstandigheid en geduld, en daarenboven grondige kennis van den mensch in het algemeen, benevens bijzondere kennis van de zwakke zijden des persoons, tegen welken onze plans gerigt zijn. Wij moeten, derhalve, zijne luimen, gebreken, behoeften, neigingen en begeerten tot het voorwerp onzer ijverigste beoefening maken. Inzonderheid vallen oude lieden, wanneer zij den beenderman met den zandlooper en de zeissen voor zich zien, zeer ligt in eene vrome verlegenheid, waarvan voor slimme lieden een wonderbaar gebruik is te maken. Bejaarde juffers, of zoogenaamde oude vrijsters, hebben veelal zwak voor katten, honden, apen, papegaaijen en dergelijke dieren; waarom men zich wachten moet om het met deze gunstelingen te verkerven, maar veeleer trachten, door een voorkomend gedrag jegens dezelven, ons den weg tot het hart van derzelver meesteresse te banen. Somtijds ook zijn jeugdige vlammen in staat, de ijskorst van een oud harte te doen smelten: men late het dan aan teedere blikken, zuchten en liefdebetuigingen niet ontbreken. Met één woord, men late geen' kunstgreep onbeproesd, om zich regelmatig in de gunst der bedoelde persoon, en door deze in hare nalatenschap, in te dringen. Daar het ook niet zelden het geval is, dat ons bij zulke speculatien natuurlijke erven of andere personen in den weg staan, die aanspraak op de rijke erfenis zouden kunnen maken, zoo moeten wij er op bedacht zijn, dezen door allerlei slimme kunsten der intrigue en kabaal uit de gunst der bearbeide personen te dringen, en op deze wijze ruimbaan te maken. Dit zijn echter slechts wenken. Wie met den natuurlijken aanleg tot erfkruiper uitgerust is, dien zullen zij genoeg zijn. Een ander even zoo belangrijk middel van deze soort is het betrouwen, of de speculatie op een rijk huwelijk. In het algemeen geldt hier hetzelfde, wat bij het evengemelde is gezegd, slechts met dit verschil, dat het er hier dikwijls op aankomt, de gave der veinzerij door uitwendige, de zinnen streelende voortreffelijkheden te hulp te komen. | |
[pagina 689]
| |
Want in het veld der liefde zegepraalt maar al te dikwijls eenvoudigheid, met schoonheid gepaard, over de sijnste machinatien des verstands. Een verstandig man laat zich, echter, door een enkel blaauwtje niet afschrikken, zijn voornemen te vervolgen. Zelfs een steenen hart wordt door volstandigheid vermurwd; en even als wij eenen indringenden krulhond, dien wij tienmaal van ons gestooten hebben, en die voor de elfde keer kruipend, kwispelstaartend en handenlikkend terugkeert, eindelijk in genade de hand reiken, zoo wed ik tien tegen één, dat ook eindelijk hart en hand van de vrijster dengenen ten deel worden, die zich door herhaalde uitvallen niet laat afschrikken, den meermalen afgeslagen slorm te vernieuwen. Immers het vrouwelijk hart is zeer tot medelijden gestemd, en weten wij dit op onze zijde te brengen, zoo geeft zich de kommandant ten laatste op diseretie over. En aldus verklaar ik mij het verschijnsel, dat dikwijls de schoonste vrouwen aan de leelijkste mannen hare hand schenken. Of is het welligt vrouwelijke berekening, die de schoonheid door de tegenwerking met leelijkheid nog meer zoekt te verheffen? Ik wage het niet, hierover te beslissen. Dikwijls ook staat de stijfhoofdigheid van eigenziunige vaders, moeders of voogden den huwelijksspeeulant in den weg. In zulke gevallen weten zich handige lieden daardoor te redden, dat zij het voorwerp hunner aanzoeken in een' zoodanigen toestand zoeken te verplaatsen, als den wederstrevigen oude tot het geven des jawoords geneigd maakt. Practica est multiplex. In het veld der liefde doorkruisen elkander nog wel ontallijke hoofd- en bijwegen, om tot rijkdom te geraken; doch vele van dezelven zijn al te slijkerig, dan dat ik het wage, mijne geëerde hoorders dezelven langs te voeren. Slechts twee wil ik nog kortelijk gedenken, op welke vele zoogenaamde honnette lieden voor pleizier wandelen. Zij heeten koppelarij en huwelijksmakelarij. Met name is de eerste als een middel aan te prijzen, niet alleen om rijk te worden, maar ook om tot een voordeelig ambt of tot eene sine-cura-plaats te geraken, bijzonder wanneer men niet te vies is, om het voorwerp eener aanzienlijke belustheid, door priesterlijke vereeniging, weer tot eere, of liever tot nog grootere oneere, te brengen. Laten wij nu eindelijk die kunstgrepen vermelden, welke | |
[pagina 690]
| |
er op berekend zijn, ons met het geld van het publiek te verrijken. Hier kan men met regt zeggen: zij heeten legio. Ieder koopman, ieder handwerker, ieder kunstenaar, ieder professor, advocaat en arts doelt immers op de beurs van het publiek. Doch van hen kan hier slechts in zoo verre gesproken worden, als het er op aankomt, de bijzondere kunstgrepen toe te lichten, van welke zich velen dezer heeren met goed gevolg bedienen, om hun bedrijf of hunne kunst eene ruimere vlugt te verschaffen. Deze praktijken behoeft wel diegene niet, welke als kunstenaar door genie en vlijt, als professor door geleerdheid, als arts en advocaat door praktikale kennis, als koopman door speculatie en industrie, als handwerksman door vlijt en spaarzaamheid weet voort te komen. Dan, dergelijke eigenschappen zijn eens ieders zaak niet. Genie is een geschenk des hemels, dat men zich zelf niet geven kan; arbeid, vlijt en studie, wederom, vorderen inspanning van ligchaam en geest, en voeren slechts langzaam naar het doel, zoodat diegenen, welke den rijkdom op dezen weg zoeken, dikwijls, wegens den velen arbeid, moeite en tijd, het leven zelve verliezen, zonder tot het doel geraakt te zijn. De ondervinding leert zekerlijk wel, dat lieden, die een' penningshandel met zwavelstokken begonnen, het eindelijk, door ijzeren kunstvlijt en zelfverloochening, zoo ver bragten, dat zij in de grootste handelplaatsen kantoren hielden, en door het uitgebreid debiet hunner zwavelstokken een ontzaggelijk vermogen te zamen hoopten. Doch het is in geenen deele mijn oogmerk, de slakkewegen en doornepaden aan te wijzen, die tot rijkdom voeren. Dan toch had ik mijne hoorders slechts toe te roepen: ‘Arbeidt en waakt! zweet en ontbeert! opdat gij op het einde uwer dagen zwelgen, en de handen in den schoot leggen, of uwe lagchende erfgenamen een groot vermogen nalaten kunt.’ Mijn thema is veeleer, te toonen, hoe men de doornepaden ontwijkt, en langs den gemakkelijksten weg tot rijkdom geraakt. Ik merk, derhalve, aan, dat schrandere lieden zekere kunstgrepen bedacht hebben, waardoor zij het gebrek aan bovengemelde eigenschappen vergoeden. Deze kunstgrepen laten zich tot den algemeenen regel brengen: ‘Luid de klok! maak geschreeuw en opzien! wek nieuwsgierigheid, en vlei den tijdgeest en de mode!’ Want | |
[pagina 691]
| |
het opzien makende en nieuwe heeft eene zoo aantrekkende kracht, dat men daarbij het betere, nuttigere en schoonere over het hoofd ziet, wanneer dit noch in het oog vallend, noch nieuw is. Dezen regel volgt daarom ieder suijder, die op zijn uithangberd, in den vorm van schild, met ellenlange gouden letteren verkondigt, dat de Parijsche kleedermaker of kostuumkunstenaar N.N. hier zijne werkplaats heeft; ieder kapper, die zich eenen haarkunstenaar, of artiste pour la coupure des cheveux, noemt; ieder ordinarishouder, die zijne gaarkeuken in eene restauration verdoopt; ieder vischboer, die zijnen nieuwen haring of gerookten zalm in de courant aanprijst; ieder straatjongen, die zijne nienwe extra-tijding met gillende stem uitschreeuwt; ieder boekhandelaar, die met reusachtige letteren uitbazuint, dat dit of dat geschrift bij hem is uitgekomen; ieder schrijver, die door eenen of anderen brommenden of pralenden titel, als vuurbrand, donderklooten, bluschemmer, helsche steen, bliksemschicht, Europisch volksverbond, enz. opzien te verwekken, of in eene namelooze zelfkritiek te bewijzen zoekt, dat hij ons gaarne tot zich verheffen zou, zoo er slechts zalf aan ons te strijken ware; ieder arts, die, aan het bed zijns doodgeklisteerden patients, met Hippocratische wijsheid doceert, dat denatus methodice van de wereld gescheiden is; ieder regtsgeleerde, die in zijne deductie een korreltje pandektenvernuft uit een stroomagazijn van citatien perst, om te toonen, dat zijne partij een weetniet is; iedere hetaere, eindelijk, die hare naaktheid ten toon draagt, om haar publiek tot zich te lokken. Van dezelfde waarheid is ieder professor doordrongen, die door ingevlochtene zetten en kluchten de lachlustige studenten aan zijne katheder te boeijen zoekt. Overeenkomstig met dezelve, houdt een ander eene voorlezing over de schedelleer, dewijl hij vooruitziet, dat iedereen' de nieuwsgierigheid kwellen zal, om te weten, of hij met een vossen- of ezels-orgaan begaafd zij. Een derde geeft mimische vertooningen, omdat iedereen begeerig is, Godinnen en monsters door eene kunstenares afgebeeld te zien, die toch zoo menschelijk is. Nog anderen kondigen levende beelden aan; want natuurlijk wenscht ieder te weten, hoe men het zal aanvatten, om de natuur als 't ware onderst boven te zetten, en haar tot eene nabootster of veeleer naäapster der kunst te maken. Nog een ander kondigt eene voorlezing over de kunst | |
[pagina 692]
| |
om rijk te worden aan; immers de geheele wereld brandt van begeerte, in de geheimen dezer kunst ingewijd te worden. Nog anderen kondigen een Melodrama of eene dramatische akademie aan, dat is te zeggen, een mikmak van tooneelvertooningen en muzijkstukken, waarbij men te moede is als in een gekkenhuis, waarin dermate zonder zamenhang of orde door elkander gesnaterd en gehuild wordt, dat men ten laatste niet weet, waar men zijn hoofd gelaten heeft. Nog anderen treden als buiksprekers, onzigtbare meisjes en sprekende Sirenen op. In het kort, een ieder zoekt gerucht te maken, en hans nord na te volgen, die uitbazuinde, hij zou door den hals van eene slesch kruipen, maar, zonder dit moeijelijk vraagstuk op te lossen, met het geld des publieks doorging. Wie, derhalve, als kunstenaar zijn geluk wil maken, die trede met eene of andere nieuwe uitvinding in het rijk der kunsten op. Hoe doller, hoe beter. Het komt er maar op aan, dat zij door nieuwheid en zonderlingheid opzien en verwondering wekke, en met kwakzalverij aangekondigd worde; dan zal de toejuiching der menigte niet uitblijven. Ja, ik ben overtuigd, dat, zoo ergens een spotvogel eene muzikaal-dramatische honden- en katten-akademie aankondigde, en, door eene dezen dieren aangedane pijniging, eene soort van Melodrama voortbragt, dit eene zeer voordeelige speculatie zou zijn. Wie als auteur fortuin wil maken, die zoeke den geest des tijds tot zijn oogmerk te gebruiken. Wanneer iedereen den heerschenden afgod huldigt, zoo steke hij mede de bazuin des lofs. Wanneer vrijheid en vaderland de heerschende rigtingen zijn, zoo zette hij de trompet van vrijheid en vaderland aan den mond. In het kort, ieder hange slechts een uitlokkend bord uit, en de menigte zal hem toestroomen. En hiermede, mijne Heeren, sluit ik deze voorlezing, met den wensch, dat de leer, welke ik gezaaid heb, spoedig gouden vruchten drage, en zich praktisch bevestigen moge. Het zij zoo! |
|