| |
Indische bijzonderheden.
1. De Patriarch Bappe Sanjah.
In Indië vindt men ook nog wel enkele oude lieden, vooral onder de Inlanders, die veel minder behoeften, dan wij, hebben, in de bovenlanden, ook eene zeer gezonde lucht inademen, en, over het algemeen, naar den aard van het klimaat, gematigd en geregeld leven.
Eens op het verrukkelijk buitengoed Tjitrap (40 palen, of kwartier uurs, boven Batavia) bij den Hr. Mr. p. poelman gelogeerd zijnde, gingen wij een' ouden Inlander bezoeken, bappe sanjah genaamd. Volgens de gematigdste rekening, was hij toen 112 jaren oud, tenger, en niet lang van postuur. In zijn Negorij, of Campong, - wij zouden zeggen Dorp, of Dorp- | |
| |
je, - komende, dacht ik tot den tijd van den eersten natuurstaat terug gebragt te zijn; vrouwen en mans hadden slechts hunne schaamdeelen gedekt; alles dicteerde onschuld, gezondheid en leven; de Negorij bestond uit 120 menschen, alle van den Patriarch bappe sanjah afstammende; - inderdaad, het was als eene Aartsvaderlijke familie, en - is het niet schande voor ons? - zij waren met de ondeugden der Europeërs niet besmet, maar daarvan genoegzaam onkundig, omdat zij zoo ver van hen gescheiden waren. In het volgende jaar is bappe sanjah overleden.
Onder de Europeërs vindt men, op Batavia, ook nog wel eens oude lieden: - De Gouverneur-Generaal, Mr. w.a. alting, werd te Groningen geboren den 11 Nov. 1722, en overleed te Batavia den 7 Junij 1800; dus bereikte hij den ouderdom van 77 jaren en 7 maanden. De oud Gouverneur-Generaal j. siberg werd te Rotterdam geboren den 14 Oct. 1740; den 14 Oct. 1778 heb ik zijn' 38sten verjaardag op het Hoofdkantoor van Sumatra's westkust Padang, daar hij toen Commandeur of Gezaghebber was, mede gevierd, en, volgens de laatste tijding, is hij nog op Batavia in leven, in den ouderdom dus van ongeveer 76 jaren. De Gouverneur-Generaal r. de klerk stierf 1 Sept. 1780 op Batavia, omtrent 70 jaren oud zijnde.
| |
2. De Vogelnestjesberg.
Op het gemelde landgoed Tjitrap gingen wij eens een' Vogelnestjesberg bezigtigen. Uit eene diepe rots vliegen ontelbare kleine vogeltjes, veel naar onze zwaluwen gelijkende; zij maken hunne nestjes binnen, of aan de rotsachtige kanten vast. Als hunne jongen zijn uitgevlogen, worden de nestjes gestoord, of er afgerukt, dat een gevaarlijk werk is, omdat de ladder, waarop men, tot dat einde, in de rots moet afklimmen, aan de uitstekende punten van dezelve moet vastgemaakt worden. Een zware handel wordt in die vogelnestjes
| |
| |
gedreven: het picol (125 pond) kost wel eens 2500 tot 3000 rijksd., ieder van 48 stuiv. De witste, die vooral op Ternaten vallen, zijn de beste. Zij worden in Indië, bij de vermogende lieden, in stokvisch, soep, ragout, enz. gegeten. De Chinezen maken er ook veel werks van. Men schrijft er eene versterkende kracht aan toe, die ik er echter nimmer in gevonden heb. Zou het niet veeleer als een punt van Luxe moeten beschouwd worden?
| |
3. Het warme Bad.
Op Tjitrap was ook een natuurlijk warm Bad. Op eene hoogte, of berg, rondom met zware boomen omgeven, vond men, in den grond, eene kom met water, dat altijd kookte, of borrelde. Wij hadden eijeren medegenomen, die wij, in kruistouwtjes, in de kom lieten zakken, en in weinige minuten gaar kregen. Van die hoogte werd het water door bamboezen buizen naar beneden in een Pedak, of bamboezen huisje, geleid, daar ieder onzer zich beurtelings ging baden. Daar had het water niet alleen merkelijk van zijne hitte verloren, maar uit drie bamboezen pijpen, of buizen, die naast elkander, op een' kleinen afstand, geplaatst waren, was het onderscheid zoo groot, dat de eene buis dragelijk warm water opleverde, waaronder men zich gevoegelijk kon baden, eene tweede weder laauw water, en de derde koud water. Wij vulden eenige kruikjes met dat water, en vonden het weinig minder van smaak, dan het zelserwater. Zou van deze bron geen meer uitgebreid en nuttig gebruik kunnen gemaakt worden?
| |
4. Het kostbaar Vuur.
Vóór het vertrek der retourschepen van de eerste bezending, was het op Batavia gebruikelijk, dat al de overtollige specerijen, of die min of meer aangestoken waren, op een' grooten hoop, buiten Batavia, nabij de Houtkap, werden bijeengebragt en verbrand, in tegenwoordigheid eener Commissie, van wege de Hooge
| |
| |
Regering, en een talrijk, daartoe genoodigd gezelschap, waarvoor dan overvloedige ververschingen in eene opgeslagen tent gereed stonden, en waaronder ik mij meermalen bevond. Men gaf wel eens als eene reden van die verbranding voor, om daardoor eenen al te lagen prijs der specerijen voor te komen; dan, of dit eenen genoegzamen grond heeft, kan ik niet bepalen.
| |
5. Hoe komt men zoo ver verzeild?
Onder de regering van den Gouverneur-Generaal h. zwaardekroon, die van 13 Nov. 1718 tot 8 Julij 1725 plaats had, gebeurde er iets zeldzaams met twee schepen van de W.I. Compagnie, de Arend en Thienhoven genaamd, onder het commando van den Hr. en Mr. jakob roggeveen, die (hoe, wete ik niet) zoo ver verzeild raakten, dat zij ter reede van Batavia ten anker kwamen. Uit hoofde der privilegien van de geoctroijeerde Nederlandsche O.I. Compagnie, liet de Gouverneur-Generaal zwaardekroon die schepen, met alles, wat zich in en op dezelve bevond, door eene Commissie, bestaande uit de Heeren j.w. dubbeldekop, m. westpalm en a. abeleven, arresteren. Geweldig kantte zich de Hr. roggeveen daartegen; onder andere zeggende, dat hij hiertoe was genoodzaakt geweest, ter bekoming van verversching voor zijn volk, waarvan een groot gedeelte versmolten was. Men heeft mij wel eens verhaald, dat deze Hr. roggeveen te voren ook in bediening op Batavia was geweest, en toen geenszins in eene beste harmonie met den Gouverneur zwaardekroon zou gestaan hebben. Welke gevolgen het arresteren van deze twee schepen verder gehad hebbe, is mij niet gebleken. Hoe komt men, intusschen, zoo ver verzeild?
| |
6. De Kaymans onschadelijk voor den Inlander, of Javaan.
De Kaymans (in Egypte Krokodillen, in Westindië
| |
| |
Alligators genaamd) worden ook op Batavia gevonden; op de reede aldaar heb ik ze van eene ongeloofelijke grootte gezien: ook in de binnen-rivieren houden zij zich op, en valt er, ongelukkig, op de reede een metroos over boord, dan heeft de Kayman hem al schielijk beet, en verminkt hem. In de binnen-rivieren zal een Europeër niet ligt zich baden, zonder van een' stoet slaven, of een', met houten tralien afgeschoten, waschbak, omringd te zijn: en het verwonderlijkste is, dat dit waterdier (dat men zegt, dat zijne eijeren op 't strand legt) een' Inlander, of Javaan, nimmer eenig leed zal doen. Wat er de reden van is, wete ik niet. De blanke of zwarte huid van den mensch zal hier toch wel niet toe doen. Zouden de Javanen ook een' of anderen kunstgreep, of huismiddeltje, hebben, om zich tegen dat dier te beveiligen?
J.C.M. |
|