predikan lasius; en wat zou ik van hem kunnen zeggen? Hij was een eenvoudig man, een geleerd man zelfs, die de wereld slechts uit boeken kende,’ enz. ‘In zijn zachtmoedig hart was nimmer eene drift ontwaakt; in zijn leven, dat, gelijk de beek stil door den tuin vol van witte narcissen, door den tijd daarhenen rolde, was geen storm gerezen. Hij kende van het leven het geluk-alleen, en van de hartstogten slechts de zachteren der deelneming, der vriendschap, des mededoogens, der liefde. Zijne ziel was nimmer oneenig geweest; hij had altoos kunnen achten hetgene hij beminde, en hij beminde al wat hem omringde.’ Wat dunkt u, lezer? En wat dunkt u van het slot?
‘Toen viel betty aan het hart van hare tante, en zeide zacht weenende: “Neen, zoo gelukkig ben ik niet, lieve tante!”
Tante sloeg het verflaauwde oog tot de wolken omhoog, en haalde een' diepen zucht. “Waaraan lag het dan, betty?” vroeg zij.
Ach, lieve tante, aan uw stelsel, geloof ik. Het had immers slechts deze wereld en het geluk ten doel.’
‘Neen, betty, ik leerde u God eeren. Doe mij dit verwijt niet!’
‘Tante, ja, dat deedt gij; maar God, de eeuwigheid, de innerlijke geesten-wereld, de liefde, de deugd moesten toch niet alles voor mij zijn, slechts de trappen tot een verheven geluk in de wereld, dat ik, ach! niet heb gevonden. Mijne grootheid was mijn ideäal, liefste tante! Ach, de graaf eisach heeft het mij voorspeld. Zijn ideäal was God, zijn geluk de onsterfelijkheid, zijn doen geloof.’
En deze graaf eisach was als een Spartaan opgevoed; ja, maar de predikant lasius had ook het zijne gedaan aan dien tot eene heldenziel gevormden rotsman; en deze lasius (de lezer kent hem reeds) dacht dus over de opvoeding: ‘Tusschen eenzame, afgezonderde rotsen is een Sparta mogelijk, hier niet. Ik leef onder menschen, die meer behoefte hebben, dan een wollen mantel, stroo tot een bed, water tot drank, en ooft tot eten; maar matigheid zal de knaap hier leeren, onder mijn stroodak, aan mijne tafel, die socrates te sober zoude vinden; maar indien ik ook konde, dan zou ik hem evenwel niet volgens de wet van lykurgus groot brengen. Het beminnend hart van eene moeder moet den mensch tot liefde, tot mensch opvoeden, die over-